ECLI:NL:CRVB:2022:738
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor een ZW-uitkering na WIA-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellant, die zich op 21 november 2016 ziek meldde, had een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) geweigerd gekregen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een nieuwe ziekmelding op 6 mei 2019, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geweigerd om appellant een Ziektewet (ZW) uitkering toe te kennen, omdat hij geschikt werd geacht voor de eerder geselecteerde functies. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad wordt onderschreven.
De Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen overtuigend hebben gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellant op de datum in geding niet anders was dan ten tijde van de WIA-beoordeling. De klachten van appellant, waaronder psychische en lichamelijke klachten, zijn niet zodanig veranderd dat dit zijn geschiktheid voor de geselecteerde functies beïnvloedt. De Raad wijst erop dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die de eerdere beoordelingen van de verzekeringsartsen ondermijnen. De brief van de neuroloog bevestigt dat de klachten van appellant al bekend waren en dat de eerder vastgestelde beperkingen nog steeds van toepassing zijn.
Uiteindelijk concludeert de Raad dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.