ECLI:NL:CRVB:2022:730
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet-betaald griffierecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2022 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar hoger beroep. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, maar dit was op 23 november 2021 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. Appellante heeft verzet aangetekend, waarbij zij aanvoert dat haar inkomen verkeerd is beoordeeld en dat de kosten voor haar als zelfstandige hoger zijn dan voor iemand in loondienst. Ze stelt dat de regeling voor vrijstelling van griffierecht niet goed aansluit bij de situatie van zelfstandigen en dat haar toegang tot de rechter wordt ontnomen, in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De Raad heeft het verzet behandeld op 10 februari 2022, waarbij appellante aanwezig was, maar het college niet. De Raad heeft overwogen dat de regeling voor vrijstelling van griffierecht is bedoeld om de toegang tot de rechter te waarborgen. Appellante heeft verschillende stukken overgelegd ter onderbouwing van haar financiële situatie, maar de Raad concludeert dat deze stukken niet voldoende zijn om aan te tonen dat appellante niet in staat was het griffierecht te betalen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet heeft aangetoond dat haar netto-inkomen op de datum van betaling onder de bijstandsnorm lag en dat zij niet beschikte over vermogen om het griffierecht te betalen. Daarom is het verzet ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve onderbouwing bij het verzoek om vrijstelling van griffierecht en de noodzaak voor zelfstandigen om hun financiële situatie duidelijk te maken. De Centrale Raad van Beroep heeft de beslissing in het openbaar uitgesproken.