ECLI:NL:CRVB:2022:723

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
21/2177 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking kinderbijslag op basis van woonplaats en duurzame band met Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die zijn recht op kinderbijslag betwistte. De appellant, met de Marokkaanse nationaliteit, ontving eerder een uitkering op basis van de WAO en later AOW. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft zijn recht op kinderbijslag met ingang van het eerste kwartaal van 2015 ingetrokken, omdat hij volgens de Svb niet in Nederland woont en geen duurzame persoonlijke band met Nederland heeft. De appellant heeft verklaard dat hij zich in gesprekken met de Svb niet gehoord voelde en dat hij onder druk dingen heeft gezegd die hij niet bedoelde. Echter, de Raad oordeelt dat de appellant voldoende Nederlands spreekt en begrijpt om de gesprekken te voeren en dat hij gehouden kan worden aan zijn eerdere verklaringen. De Raad concludeert dat de appellant, ondanks zijn inschrijving in Nederland en het ontvangen van AOW, voornamelijk in Marokko verblijft en daar zijn gezin heeft. De Raad bevestigt dat er geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland bestaat, en dat de intrekking van de kinderbijslag door de Svb op goede gronden is gebeurd. Het hoger beroep van de appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

21.2177 AKW

Datum uitspraak: 24 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 mei 2021, 20/4538 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.A. van Enckevort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.J.W. van Rooij. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft de Marokkaanse nationaliteit en heeft een verblijfsvergunning voor
onbepaalde tijd. In de periode van mei 1989 tot en met 3 oktober 2014 heeft hij een uitkering ontvangen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Vanaf 3 oktober 2014 ontvangt hij een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellant heeft vier kinderen die bij hun moeder, de echtgenote van appellant, in Marokko wonen. Ten behoeve van deze kinderen ontving appellant kinderbijslag
.
1.2.
In het kader van het project Partner Buitenland heeft de Svb onderzoek gedaan naar de woon- en leefsituatie van appellant. Op 13 augustus 2019 hebben twee toezichthouders een huisbezoek afgelegd op het adres van appellant in [woonplaats], maar niemand aangetroffen. Op 27 september 2019 hebben twee toezichthouders met appellant gesproken. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt dat door appellant is ondertekend.
1.3.
Bij besluit van 24 december 2019 heeft de Svb het recht op kinderbijslag van appellant met ingang van het eerste kwartaal van 2015 ingetrokken. Appellant woont niet in Nederland, omdat hij vanaf 3 oktober 2014 geen duurzame persoonlijke band met Nederland meer heeft. Ook werkt hij niet in Nederland.
1.4.
Bij besluit van 10 juli 2020 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 24 december 2019 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de Svb, kort samengevat, overwogen dat op basis van alle omstandigheden kan worden vastgesteld dat appellant vanaf zijn pensioenleeftijd geen duurzame persoonlijke band met Nederland heeft. De Svb acht hierbij met name het volgende van belang. Appellant woont negen tot tien maanden per jaar bij zijn echtgenote en kinderen in Marokko. Dit vindt hij zelf ook. De Caisse Nationale de Sécurité Sociale, het bevoegde (verbindings)orgaan in Marokko om informatie over onder meer de gezinssituatie of het adres te verifiëren, heeft bevestigd dat appellant in Marokko woont. Appellant komt hoofdzakelijk naar Nederland voor medische controles en onderzoeken in het kader van de kinderbijslag en het AOW-pensioen. Appellant heeft niet de Nederlandse nationaliteit en gebruikt zijn Nederlandse adres als postadres.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat uit de verklaringen van appellant aan de Svb van 27 september 2019 en 22 juni 2020 blijkt dat hij het merendeel van zijn tijd in Marokko verblijft bij zijn vrouw en kinderen. Hij heeft geen vrienden en familie in Nederland en komt enkel voor zijn medische behandeling in Nederland. Verder is van een verhuizing in 2014 geen sprake geweest. Appellant ontving tot 3 oktober 2014 een WAO-uitkering en heeft vanaf die datum recht op AOW. Zijn situatie is voor het overige niet wezenlijk veranderd. Onder deze omstandigheden is het ter beschikking hebben van een huurwoning en het hebben van een formele verblijfstitel naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat appellant een duurzame band van persoonlijke aard heeft met Nederland. De rechtbank kan de Svb dan ook volgen in het standpunt dat appellant geen recht heeft op kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2015 tot en met het vierde kwartaal van 2019.
3. Appellant heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting van de Raad heeft appellant verklaard dat hij zich in de gesprekken met de Svb niet gehoord voelde. Hij heeft in die gesprekken druk ervaren en, mede vanwege de taalbarrière, dingen gezegd die hij niet zo bedoelde. Voor zover hij daarmee heeft willen aanvoeren dat hij niet kan worden gehouden aan wat hij op 27 september 2019 heeft verklaard, slaagt deze grond niet. Volgens vaste rechtspraak mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan. [1] Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich zodanige bijzondere omstandigheden voordoen dat van dit algemene uitgangspunt moet worden afgeweken. Blijkens het door appellant op elke pagina getekende gespreksverslag heeft hij verklaard dat hij voldoende Nederlands spreekt en begrijpt om het gesprek te kunnen voeren. Voor ondertekening heeft appellant het gespreksverslag op één punt aangevuld. Hieruit kan worden afgeleid dat appellant zich, na deze aanvulling, in het gespreksverslag kon vinden. Tijdens de op 22 juni 2020 gehouden telefonische hoorzitting in de bezwaarprocedure heeft appellant verklaard dat het feit dat hij gewoon in Nederland woont in het gespreksverslag niet goed is overgekomen. Appellant heeft geen feitelijke onjuistheden in het gespreksverslag aangewezen. Appellant kan dan ook worden gehouden aan de op 27 september 2019 afgelegde verklaring.
4.2.
Artikel 14a , eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) bepaalt, voor zover hier relevant, dat de Svb een besluit tot toekenning van kinderbijslag herziet of intrekt:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15 of 16 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van kinderbijslag;
b. indien anderszins de kinderbijslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15 of 16 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op kinderbijslag bestaat.
4.3.
Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AKW is verzekerd krachtens die wet degene die ingezetene is. Ingevolge artikel 2 van de AKW is ingezetene in de zin van die wet degene die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 3, eerste lid, van de AKW naar de omstandigheden beoordeeld.
4.4.
In zijn arresten van 21 januari 2011 (heeft de Hoge Raad in herinnering geroepen dat om te bepalen waar iemand woont, acht moet worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt erop aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt. [2]
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat hij geen duurzame band van persoonlijke aard heeft met Nederland. Appellant benadrukt in dit verband dat hij is ingeschreven in de gemeente [woonplaats], enkele maanden per jaar in Nederland verblijft en alle medische behandelingen die hij nodig heeft in Nederland ontvangt. Door zijn AOW-pensioen heeft hij ook een financiële band met Nederland. Dat hij ook in Marokko woonachtig is, betekent volgens appellant niet dat hij geen duurzame en persoonlijke band met Nederland heeft. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.1.
Vooropgesteld wordt dat uit het dossier blijkt dat appellant reeds jaren voorafgaand aan zijn pensioen voor het grootste deel van het jaar bij zijn gezin in Marokko verbleef. Tussen partijen is verder niet in geschil dat appellant sinds de ingangsdatum van zijn pensioen in Marokko woont, daar negen tot tien maanden per jaar bij zijn gezin verblijft en dat hij in 2019 één maand in Nederland is geweest. Appellant heeft zelf verklaard dat hij hoofdzakelijk naar Nederland komt voor medische controles of om zaken in verband met de kinderbijslag of het pensioen te regelen. Als dit gebeurd is, keert hij weer terug naar Marokko. Verder heeft hij verklaard dat hij geen, althans weinig, familie heeft in Nederland. Uit deze omstandigheden kan worden afgeleid dat het verblijf van appellant in Nederland telkens kortdurend is en functioneel van aard. Dat appellant in Nederland een huurhuis tot zijn beschikking heeft, beschikt over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, een AOW-pensioen ontvangt en naar eigen zeggen zijn mooiste jaren in Nederland heeft gehad is, gelet op alle omstandigheden, niet voldoende om tot de conclusie te komen dat er tussen appellant en Nederland een duurzame band van persoonlijke aard bestaat. Dat appellant, zoals hij zegt, de wil bezit om in Nederland te wonen, wat zou blijken uit het betalen van de huur en het ontvangen van een AOW-pensioen, leidt niet tot een ander oordeel.
4.5.2.
De Raad onderschrijft niet de stelling van appellant dat hij in twee landen woont. Zoals de Raad eerder heeft overwogen is niet uitgesloten dat iemand tegelijkertijd in twee landen een woonplaats kan hebben. [3] In die uitspraak kwam de Raad tot de conclusie dat de omstandigheid dat betrokkene gedurende enige jaren lange periodes bij zijn gezin in Marokko verbleef, niet kon afdoen aan de duurzame band van persoonlijke aard tussen betrokkene en Nederland. Uit 4.5.1 blijkt dat van zo’n band in het geval van appellant in ieder geval vanaf het eerste kwartaal van 2015 geen sprake is. Daarom kan niet gezegd worden dat appellant in Nederland woont. De Svb heeft dan ook op goede gronden het recht op kinderbijslag van appellant met ingang van het eerste kwartaal van 2015 ingetrokken.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en M. Wolfrat en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2022.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) R. van Doorn
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip ingezetene.

Voetnoten

1.Uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512.
2.Verwezen wordt naar de arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466 en 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6285 en de uitspraak van de Raad van 17 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908.
3.Uitspraak van 4 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5323.