Uitspraak
20.4496 WIA
OVERWEGINGEN
29 augustus 2007 tot 19 december 2007 heeft zij van het Uwv een zwangerschaps- en bevallingsuitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) ontvangen. Appellante heeft na 1 oktober 2007 niet meer voor deze werkgever gewerkt en aansluitend aan haar
WAZO-uitkering heeft appellante geen uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Op 12 maart 2008 is appellante naar Egypte vertrokken en op 12 september 2012 is zij naar Nederland teruggekeerd.
21 september 2016 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen, omdat appellante niet verzekerd was voor de WIA, nu zij op 13 september 2012 geen dienstverband had en ook geen
WW-uitkering ontving.
28 juli 2017 gehandhaafd. Het Uwv heeft hieraan ten grondslag gelegd dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden waardoor de eerder genomen beslissing moet worden herzien.
WIA-besluit van 21 september 2016 niet te herzien. Het Uwv heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de onderliggende feiten niet zijn gewijzigd en dat appellante niet verzekerd was. Zij heeft geen nieuwe feiten aangedragen waaruit iets anders zou kunnen blijken.
21 september 2016, waarbij het Uwv de WIA-aanvraag heeft afgewezen. Het Uwv heeft ter zitting te kennen gegeven dit ook zo te hebben opgevat en hierop te hebben beslist met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zoals ter zitting besproken houdt artikel 4:6 van de Awb kortgezegd in dat een bestuursorgaan, zoals het Uwv is, een herhaalde aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar het besluit op de eerdere aanvraag wanneer aan de herhaalde aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) ten grondslag zijn gelegd.
21 oktober 2019 en het aanvullende bezwaarschrift van 5 november 2019 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermeld in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Het standpunt van het Uwv, dat appellante aan haar verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, is dan ook juist. Dit betekent dat het Uwv bevoegd was om met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de aanvraag van appellante af te wijzen. In wat appellante heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gezien om te oordelen dat de weigering om terug te komen van de besluiten van 28 juli 2017 en 21 september 2016 evident onredelijk is.
BESLISSING
.