ECLI:NL:CRVB:2022:690

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
19/4141 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de weigering van een WIA-uitkering op basis van ondeugdelijke medische grondslag

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd op 15 maart 2022, wordt de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een WIA-uitkering toe te kennen aan betrokkene, beoordeeld. Betrokkene, die sinds 2012 als garderobemedewerkster werkte, meldde zich in 2015 ziek met klachten van vermoeidheid en gewrichten. Na beëindiging van haar dienstverband ontving zij een Ziektewet-uitkering en deed zij een aanvraag voor een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag, omdat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Betrokkene ging in beroep, waarbij de rechtbank een deskundige inschakelde die concludeerde dat betrokkene meer beperkingen had dan het Uwv aannam. De rechtbank volgde de deskundige en verklaarde het beroep gegrond, wat leidde tot hoger beroep van het Uwv.

In hoger beroep voerde het Uwv aan dat de rechtbank ten onrechte de conclusies van de deskundige had gevolgd. De Raad oordeelt dat de deskundige zijn bevindingen goed heeft onderbouwd en dat het bestreden besluit van het Uwv op een ondeugdelijke medische grondslag berust. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het besluit te herstellen en een nieuwe FML op te stellen, rekening houdend met de door de deskundige vastgestelde beperkingen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van deskundigen in het proces.

Uitspraak

19 4141 WIA-T

Datum uitspraak: 15 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 augustus 2019, 17/6569 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft de door de rechtbank ingeschakelde deskundige revalidatiearts R.C.J. Zondervan op 30 maart 2021 een aanvullend rapport uitgebracht.
Het Uwv en betrokkene hebben daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2022. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Vetter.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is vanaf 13 oktober 2012 werkzaam geweest als garderobemedewerkster voor gemiddeld 9,83 uur per week. Op 13 april 2015 heeft zij zich ziek gemeld met vermoeidheidsklachten en gewrichtsklachten. Op 12 oktober 2015 is haar dienstverband geëindigd. In aansluiting daarop is betrokkene in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft betrokkene het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat betrokkene belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 maart 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat betrokkene niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 23,48%. Bij besluit van 4 april 2017 heeft het Uwv geweigerd aan betrokkene met ingang van 10 april 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat betrokkene met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 9 oktober 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van 29 september 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een gewijzigde FML van 29 september 2017 en een rapport van 5 oktober 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
In beroep heeft betrokkene aangevoerd dat zij meer beperkingen heeft dan door het Uwv zijn aangenomen. Ter nadere onderbouwing van haar standpunt heeft betrokkene een brief van 6 maart 2018 van M. Straatman, bedrijfsarts bij het CVS Centrum te Amsterdam, ingebracht.
2.2.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om revalidatiearts R.C.J. Zondervan als deskundige te benoemen. Deze deskundige heeft op 30 november 2018 een rapport uitgebracht en op 21 februari 2019 een aanvullend rapport. Hij heeft in zijn rapporten geconcludeerd dat betrokkene bekend is met extreme vermoeidheid (chronisch vermoeidheidssyndroom), een chronisch pijnsyndroom door hypermobiliteit en slechte slaapkwaliteit, een Delayed Sleep Phase Syndrome (DSPS) en een dysthyme stemmingsstoornis. Ook is zij al langere tijd bekend met een tenniselleboog rechts. Daarnaast is bij het lichamelijk onderzoek hypermobiliteit gevonden, die niet eerder is teruggevonden in de medische verslagen en die gepaard kan gaan met een chronisch pijnsyndroom en als belangrijkste bijverschijnsel vermoeidheid. De deskundige acht de belastbaarheid lager dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgesteld in de FML van 29 september 2017. De deskundige acht beperkingen aanwezig op het gebied van fietsen, lopen, trappenlopen, zitten, buigen en bukken, gebruik van handen en armen, statische houdingen, wisselende diensten en ’s nachts werken. Verder kan betrokkene pas vanaf elf uur ’s ochtends activiteiten verrichten, die niet te ver van huis zijn en voor maximaal twee uur per dag, acht tot tien uur per week. Van de voor appellante geselecteerde functies acht de deskundige alleen de functie administratief ondersteunend medewerker geschikt, mits de urenbeperking in acht wordt genomen.
2.3.
De rechtbank heeft aanleiding gezien de bevindingen van de deskundige te volgen. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene daarom gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen. De rechtbank heeft tevens bepalingen gegeven over de vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten.
3.1.
In hoger beroep heeft het Uwv, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 december 2019 en 13 oktober 2021, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de conclusies van de door haar ingeschakelde deskundige heeft gevolgd. Het rapport van de deskundige is volgens het Uwv onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende medisch onderbouwd. De rechtbank en de deskundige zijn ten onrechte voorbij gegaan aan de reeds aangenomen beperkingen voor de overbelaste gewrichten en het chronisch pijnsyndroom en de deskundige heeft niet een specifieke aandoening aangetoond of gevonden op grond waarvan aanvullende beperkingen zouden moeten worden aangenomen. Verder heeft de deskundige zijn visie gegeven over het verlengde slaapritme, een aandoening die niet behoort tot zijn specifieke vakgebied. Zo er al een medische indicatie bestaat voor het verleggen van de werktijden, dient dit volgens het Uwv voorgelegd te worden aan de behandelend neuroloog en slaapspecialist, H.L. Hamburger. Daarnaast kan de diagnose dysthyme stoornis op de datum in geding niet worden teruggevonden in het dossier, net zo min als stoornissen in nadenken, concentratie en problemen met beslissen die hiermee gepaard kunnen gaan. Ook is er geen onderbouwing voor de andere aanvangstijden, noch waarom betrokkene twee uur nodig heeft om de werkplek te bereiken. Tot slot zijn de antwoorden van de deskundige volgens het Uwv niet te vertalen naar beperkingen in de FML en is het de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om de diverse beperkingen en de combinatie van diverse aandoeningen met verschillende beperkingen te vertalen naar beperkingen voor arbeid in een FML. Het had daarom meer op de weg van de rechtbank gelegen om een verzekeringsarts als deskundige in te schakelen.
3.2.
Door betrokkene is gemotiveerd aangevoerd dat de rechtbank terecht de door haar ingeschakelde onafhankelijke deskundige heeft gevolgd. Betrokkene heeft verzocht het hoger beroep van het Uwv ongegrond te verklaren, de aangevallen uitspraak te bevestigen en het Uwv te veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Tot slot heeft betrokkene verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter.
3.3.
De deskundige heeft in zijn aanvullend rapport van 30 maart 2021 gemotiveerd te kennen gegeven dat hij blijft bij de door hem ingenomen standpunten.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 10 april 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan betrokkene een WIA-uitkering toe te kennen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de medische beperkingen juist zijn vastgelegd in de FML van 29 september 2017 en of de rechtbank bij haar oordeel daarover terecht de door haar ingeschakelde deskundige heeft gevolgd.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als deze hem overtuigend voorkomt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze situatie zich hier voordoet. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De deskundige heeft in zijn rapport van 21 december 2018 en aanvullende rapporten toegelicht dat hij de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid heeft becommentarieerd vanuit zijn eigen vakgebied en op grond van zijn eigen waarnemingen en dat het vervolgens aan de verzekeringsarts is om de beperkingen verder te duiden conform de systematiek van het Claimbeoordelings- en borgingsysteem. Voorts heeft de deskundige navolgbaar toegelicht dat de hypermobiliteit, de daarbij behorende pijnstoornis, de problemen door de slaapstoornis en chronische vermoeidheid, met daarenboven een dysthyme stemmingsstoornis zorgen voor meer beperkingen dan door het Uwv zijn aangenomen. In het geval van betrokkene is niet goed te bepalen welke stoornis het belangrijkste is. Alle gevonden aandoeningen kunnen bijdragen aan haar beperkingen en handicaps. Vanwege haar DSPS is betrokkene niet in staat ’s nachts te werken en is zij ook in aanvangstijden beperkt, omdat zij pas om 9:00 uur kan opstaan. In het rapport van 21 december 2018 is verwezen naar een brief van neuroloog Hamburger na een poliklinisch bezoek van appellante van 6 januari 2015, waarin de DSPS door Hamburger is vastgesteld. De DSPS is behandeld middels lichttherapie, wat niet goed werkte, en met melatonine, wat ten dele werkte. Verder heeft betrokkene in de revalidatie geprobeerd haar werktijden op te bouwen naar meer dan twee uur per dag, maar dat is niet gelukt. Er bestaat volgens de deskundige een samenhang tussen alle te objectiveren aandoeningen en de beperkingen van betrokkene. Ook is door de deskundige toegelicht dat bij de gevonden hypermobiliteit sneller dan gemiddeld een risico bestaat op overbelasting, met bijbehorende pijnklachten. Daarmee wordt door het Uwv te weinig rekening gehouden. Tot slot heeft de deskundige erkend dat het de expertise is van een verzekeringsarts om vast te stellen welke beperkingen in de FML-systematiek moeten worden gesteld en toegelicht dat hij de vaststellingen op de FML heeft becommentarieerd vanuit zijn eigen vakgebied. Volgens de deskundige zijn er voldoende medische gronden aanwezig om tot de door hem gestelde conclusies te komen.
4.4.
Wat door het Uwv in hoger beroep is aangevoerd, leidt niet tot twijfel aan de juistheid van de in het deskundigenrapport getrokken conclusies. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig medisch onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Dat in de FML van 29 september 2017 beperkingen zijn aangenomen voor de overbelaste gewrichten en het chronisch pijnsyndroom van betrokkene, laat onverlet dat de deskundige vanwege alle aandoeningen en de hypermobiliteit, in onderlinge samenhang bezien, meer beperkingen aanwezig acht en dit goed heeft gemotiveerd.
4.5.
De stelling van het Uwv dat neuroloog Hamburger geraadpleegd zou moeten worden over de vraag of de werktijden verlegd zouden moeten worden, wordt evenmin gevolgd. Nog afgezien van de omstandigheid dat de verzekeringsartsen van het Uwv dit evenmin hebben gedaan en de verzekeringsarts bij de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling eveneens afwijkende aanvangstijden in de FML had opgenomen, is er geen aanleiding om de deskundige niet te volgen in zijn toelichting dat hij als revalidatiearts voldoende deskundig is om daarover zijn oordeel te geven. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de deskundige de beschikking had over medische informatie van neuroloog Hamburger.
4.6.
Voor zover het Uwv ten aanzien van de dysthyme stoornis stelt dat daarvoor in het dossier geen diagnose wordt gevonden, wordt overwogen dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv vanaf de ziekmelding blijkt dat er over langere tijd sprake is van psychische klachten en dat deze klachten door verzekeringsarts J. van Eekelen op 21 januari 2016 zijn aangemerkt als beeld van een dysthyme stoornis en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport in bezwaar als een stemmingsstoornis. Dat de primaire arts tijdens zijn onderzoek geen ernstige stemmingsstoornis aantrof, kan volgens de deskundige komen doordat dysthymie zich kenmerkt door een lichte vorm van depressie, die vooral langdurig van aard is. Overigens heeft deze stoornis volgens de deskundige tezamen met de andere aandoeningen gevolgen voor de belastbaarheid van betrokkene, maar heeft de deskundige geen extra beperkingen aangenomen in de rubriek persoonlijk functioneren, bijvoorbeeld op het gebied van concentratie en geheugen.
4.7.
Gelet op het rapport van de deskundige en de aanvullingen die de deskundige daarop heeft gegeven, berust het bestreden besluit op een ondeugdelijke medische grondslag en moet betrokkene meer beperkt worden geacht dan door het Uwv is aangenomen. Daarom wordt aanleiding gezien om, met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht, het Uwv op te dragen dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv zal, met inachtneming van de door de deskundige genoemde beperkingen, een nieuwe FML moeten opmaken en op basis daarvan arbeidskundig onderzoek moeten laten verrichten, om te bezien welke gevolgen dat heeft voor de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 10 april 2017 en haar aanspraken op een WIA-uitkering.
4.8.
Omdat met deze uitspraak nog geen einde aan het geding is gekomen, wordt nog geen oordeel gegeven over het verzoek om schadevergoeding wegens de gestelde overschrijding van de redelijke termijn.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen twee maanden na verzending van deze tussenuitspraak het hiervoor aangegeven gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door H.R. Rottier als voorzitter en S. Wijna en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van J.J.C. Vorias als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2022.
(getekend) H.R. Rottier
(getekend) J.J.C.Vorias