ECLI:NL:CRVB:2022:690
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.R. Rottier
- S. Wijna
- G.A.J. van den Hurk
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over de weigering van een WIA-uitkering op basis van ondeugdelijke medische grondslag
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd op 15 maart 2022, wordt de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een WIA-uitkering toe te kennen aan betrokkene, beoordeeld. Betrokkene, die sinds 2012 als garderobemedewerkster werkte, meldde zich in 2015 ziek met klachten van vermoeidheid en gewrichten. Na beëindiging van haar dienstverband ontving zij een Ziektewet-uitkering en deed zij een aanvraag voor een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag, omdat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Betrokkene ging in beroep, waarbij de rechtbank een deskundige inschakelde die concludeerde dat betrokkene meer beperkingen had dan het Uwv aannam. De rechtbank volgde de deskundige en verklaarde het beroep gegrond, wat leidde tot hoger beroep van het Uwv.
In hoger beroep voerde het Uwv aan dat de rechtbank ten onrechte de conclusies van de deskundige had gevolgd. De Raad oordeelt dat de deskundige zijn bevindingen goed heeft onderbouwd en dat het bestreden besluit van het Uwv op een ondeugdelijke medische grondslag berust. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het besluit te herstellen en een nieuwe FML op te stellen, rekening houdend met de door de deskundige vastgestelde beperkingen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van deskundigen in het proces.