ECLI:NL:CRVB:2022:649

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
20/3080 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die zich op 10 oktober 2016 ziek meldde met heupklachten, ontving aanvankelijk een ZW-uitkering van het Uwv. Na een eerstejaars ZW-beoordeling werd haar uitkering per 10 december 2017 beëindigd, omdat zij in staat werd geacht om meer dan 65% van haar oude loon te verdienen in andere functies. Appellante heeft sindsdien meerdere keren een ZW-uitkering aangevraagd, maar het Uwv heeft deze aanvragen afgewezen op basis van medische beoordelingen die haar geschikt achtten voor bepaalde functies. De rechtbank heeft de beroepen van appellante tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en dat zij niet geschikt is voor de geselecteerde functies. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die oordeelde dat appellante op de relevante data geschikt was voor ten minste één van de geselecteerde functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

20 3080 ZW, 20/3081 ZW

Datum uitspraak: 15 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
15 juli 2020, 19/2174 en 19/3336 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. I.M.J.J. Dewarrimont hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 10 februari 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dewarrimont. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als gastvrouw. Op 10 oktober 2016 heeft zij zich ziek gemeld met heupklachten
.Het Uwv heeft appellante bij besluit van 18 januari 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 9 november 2017 de ZW-uitkering van appellante per 10 december 2017 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als gastvrouw, maar wel tot het vervullen van de functies van acquisiteur-verkoper, samensteller elektrotechnische apparatuur en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten). Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Het Uwv heeft appellante per 10 december 2017 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellante heeft zich op 3 mei 2018 ziek gemeld met toegenomen lichamelijke klachten aan haar heup, rug en been. Het Uwv heeft appellante bij besluit van 27 juni 2018 een ZW-uitkering toegekend. In het kader van een nieuwe EZWb heeft zij op 8 april 2019 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante, ondanks een toegenomen beperking voor frequent buigen, per 15 april 2019 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb van 2017 geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 9 april 2019 de ZW-uitkering van appellante per 15 april 2019 beëindigd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 juli 2019 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 1 liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante daarbij in verband met haar schouder- en linkerhandklachten op nog vier aspecten aanvullend beperkt geacht.
1.3
Appellante heeft zich op 22 juli 2019 opnieuw ziek gemeld met toegenomen lichamelijke klachten. In verband met deze ziekmelding heeft appellante op 15 augustus 2019 het spreekuur van de verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft appellante per 22 juli 2019 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb van 2017 geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 22 augustus 2019 geweigerd appellante per 22 juli 2019 een ZW-uitkering toe te kennen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 november 2019 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 2 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft de beroepen van appellante tegen bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante in beroep een expertiserapport van 19 december 2019 van verzekeringsarts D. Erdogan heeft ingebracht, waarin appellante op een aantal aspecten meer beperkt is geacht dan door het Uwv is aangenomen. Erdogan heeft daarbij opgemerkt geen aanwijzingen te hebben dat de medische situatie van appellante op 22 juli 2019 is gewijzigd ten opzichte van 15 april 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapport van 6 april 2020 toegelicht dat appellante ook met deze aanvullende beperkingen op beide data in geding nog steeds geschikt is voor ten minste één van de bij de EZWb van 2017 geselecteerde functies. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat ook Erdogan heeft geconcludeerd dat de functies samensteller elektrotechnische apparatuur en productiemedewerker industrie op de data in geding nog steeds geschikt zijn voor appellante. De rechtbank ziet gelet op de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van het Uwv per beide data in geding.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de uit haar lichamelijke klachten voortkomende beperkingen op beide data in geding zijn onderschat en dat zij op de data in geding niet geschikt is om de bij de EZWb van 2017 geselecteerde functies te verrichten. Volgens appellante is de rechtbank voorbij gegaan aan het expertiserapport van verzekeringsarts Erdogan. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante informatie van 18 augustus 2021 van haar huisarts ingebracht met daarbij gevoegd brieven van de behandelend cardioloog, oogarts en longarts.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar een rapport van 16 november 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
In geschil is of appellante per 15 april 2019 en 22 juli 2019 geschikt is om ten minste een van de bij de EZWb van 2017 geselecteerde functies te verrichten.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusies. Ter zitting is namens appellante te kennen gegeven dat het hoger beroep zo moet worden begrepen dat zij op de data in geding meer beperkingen had, ook meer dan verzekeringsarts Erdogan heeft aangenomen, en dat zij, gelet op deze verdergaande beperkingen, de geselecteerde functies niet kon verrichten. Dit betoog van appellante wordt niet gevolgd, omdat voor een onderbouwing daarvan in de medische stukken geen aanknopingspunten zijn te vinden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt verder gevolgd in zijn reactie dat de in hoger beroep ingezonden stukken niet zien op de medische situatie van appellante op de data in geding. Alleen al daarom leiden deze stukken niet tot een ander oordeel. De conclusie is dat appellante – ook met de door verzekeringsarts Erdogan voorgestelde en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgenomen aanvullende beperkingen – op de data in geding nog steeds geschikt is voor ten minste één van de bij de EZWb van 2017 geselecteerde functies.
4.4.
Overweging 4.3 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van
V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) V.M. Candelaria