ECLI:NL:CRVB:2022:641

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
20/4138 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering wegens geen toename van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich in 2004 ziek meldde vanwege virale hepatitis, heeft in de loop der jaren verschillende uitkeringen ontvangen, maar zijn WGA-uitkering werd in 2016 beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. In 2018 meldde hij zich opnieuw met toegenomen klachten, maar het Uwv weigerde zijn aanvraag voor een WGA-uitkering, stellende dat er geen toename van beperkingen was uit dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen. De Raad stelt vast dat de psychiater van Psyon, die het medisch onderzoek uitvoerde, de relevante medische gegevens heeft meegewogen en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die de stelling van appellant ondersteunen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestaat over de medische beoordeling door het Uwv. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 10 maart 2022.

Uitspraak

20.4138 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
26 oktober 2020, 19/1780 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 maart 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als allround monteur voor 40,96 uur per week. Op 24 september 2004 heeft appellant zich ziek gemeld vanwege een virale hepatitis. Met ingang van 22 september 2006 is aan appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd. In verband met toegenomen klachten binnen vijf jaar na die dag heeft het Uwv appellant met ingang van 30 augustus 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 59,00%. Naast de klachten verband houdend met de virale hepatitis, hebben zich bij appellant tevens psychische klachten ontwikkeld. Met ingang van 28 februari 2009 is de loongerelateerde WGA-uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Bij besluit van 23 augustus 2016 heeft het Uwv de WGA-uitkering van appellant met ingang van 24 oktober 2016 beëindigd omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar, beroep en hoger beroep van appellant tegen dit besluit zijn ongegrond verklaard.
1.2.
Appellant heeft zich op 9 januari 2018 bij het Uwv gemeld met toegenomen klachten per 31 augustus 2017. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 28 september 2018 geweigerd om appellant een WGA-uitkering toe te kennen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 februari 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat de klachten die appellant vanaf 31 augustus 2017 kreeg, een andere oorzaak hebben dan de klachten die appellant eerder had. Ter zitting bij de rechtbank is gebleken dat de grondslag van het bestreden besluit zo moet worden opgevat dat wel sprake is van dezelfde ziekteoorzaak, maar dat geen sprake is van een toename van de beperkingen die daaruit voortvloeien. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 februari 2019 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de bevindingen en conclusies van de psychiater van Psyon. Volgens de rechtbank blijkt uit het rapport van Psyon dat de psychiater kennis heeft genomen van de informatie van de behandelend sector. De psychiater heeft de door de behandelend sector gestelde diagnose depressieve stoornis meegewogen, maar heeft gemotiveerd waarom hij deze diagnose niet kan bevestigen. De rechtbank heeft overwogen dat Psyon beschikte over gegevens betreffende appellants psychische toestand die nagenoeg de gehele periode van 31 augustus 2017 tot en met 27 september 2018 omvatten. Nu het Uwv de conclusies van Psyon heeft overgenomen, staat daarmee naar het oordeel van de rechtbank vast dat de gehele periode door het Uwv in de besluitvorming is betrokken. De brief van de psychiater van appellant van 7 december 2018 dateert van na de te beoordelen periode, zodat het Uwv zich volgens de rechtbank terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze informatie niet van (overwegende) invloed is op de uitkomst van de onderhavige beoordeling. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de medicijnen die appellant gebruikt zijn reactie-en concentratievermogen beïnvloeden. Daarbij heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de psychiater van Psyon geen aanleiding heeft gezien voor het aannemen van beperkingen op – onder meer – de items vasthouden van de aandacht, verdelen van de aandacht en vervoer.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat de psychiater van Psyon niet de beschikking heeft gehad over de medische gegevens van de behandelend sector en daarom kan niet worden gesteld dat de psychiater van Psyon de bevindingen van de behandelend sector heeft meegewogen bij zijn onderzoek. De psychiater van Psyon heeft de ernst van de psychische klachten van appellant drastisch onderschat. Volgens appellant blijkt uit de in beroep overgelegde informatie van zijn behandelend psychiater bij Isala van 7 december 2018 en 23 januari 2019 dat hij vanaf 15 november 2018 is behandeld voor een ernstige depressieve stoornis. Deze diagnose kan ook van toepassing worden geacht op de periode van voor 15 november 2018, onder andere omdat uit het rapport van Psyon blijkt dat appellant ten tijde van het onderzoek van Psyon al medicijnen gebruikte tegen zijn psychische klachten. Nu de bevindingen van zijn behandelend psychiater op zijn minst aanleiding zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door de psychiater van Psyon getrokken conclusies, verzoekt appellant om benoeming van een deskundige. Tot slot heeft appellant zich opnieuw op het standpunt gesteld dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn medicatiegebruik. Volgens appellant is in zijn geval een beperking aangewezen ten aanzien van persoonlijk risico, omdat vaststaat dat de door hem gebruikte medicijnen negatief effect kunnen hebben op zijn reactie- en concentratievermogen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA herleeft het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde weer arbeidsongeschikt wordt, als hij op de dag hieraan voorafgaand een mate van arbeidsongeschiktheid had van minder dan 35% en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.
4.2.
De vraag of sprake is van toegenomen beperkingen gaat vooraf aan de vraag waardoor deze worden veroorzaakt. De vraag of de beperkingen van appellant op 31 augustus 2017 zijn toegenomen moet plaatsvinden aan de hand van een vergelijking tussen de beperkingen, zoals die zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 augustus 2016, en de beperkingen die zijn vastgesteld naar aanleiding van de melding toegenomen arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 31 augustus 2017 (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 31 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1683).
4.3.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat voor appellant met ingang van 31 augustus 2017 geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak.
4.4.
Het Uwv heeft een zorgvuldig medisch onderzoek verricht. Appellant is op 18 juli 2018 gezien door de verzekeringsarts, waarbij de verzekeringsarts een anamnese heeft afgenomen en een psychisch onderzoek heeft verricht. De verzekeringsarts heeft de beschikbare medische informatie van de behandelend sector betrokken in zijn beoordeling en heeft een expertise aangevraagd bij Psyon. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en is bij de hoorzitting aanwezig geweest. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door appellant overgelegde medische informatie van Isala van 23 januari 2019 en het medicatieoverzicht van 13 februari 2019 bij zijn beoordeling betrokken.
4.5.
Appellant wordt niet gevolgd in het in hoger beroep herhaalde standpunt dat de psychiater van Psyon niet de beschikking heeft gehad over de rapporten van de behandelend sector en deze bevindingen niet heeft meegewogen bij zijn onderzoek. Ter zitting heeft het Uwv toegelicht dat uit de aanvraag die de verzekeringsarts bij Psyon heeft ingediend, blijkt dat in ieder geval het rapport van de verzekeringsarts van 19 juli 2018 is meegezonden. In dit rapport is de informatie van de behandelend sector, waaronder de informatie van i-psy en Dimence, opgenomen, waardoor de psychiater van Psyon daarover de beschikking heeft gehad. Daarnaast blijkt ook uit het rapport van Psyon dat de psychiater kennis heeft genomen van de informatie van de behandelend sector en deze informatie bij zijn beoordeling heeft betrokken.
4.6.
Uit rapporten van 11 augustus 2016 van de verzekeringsarts en van 14 februari 2017 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die ten grondslag liggen aan de beëindiging van de WIA-uitkering per 24 oktober 2016, blijkt dat appellant bij het Uwv bekend was met een angststoornis en depressieve klachten. In de FML van 11 augustus 2016 is rekening gehouden met een verminderde psychische belastbaarheid. Naar aanleiding van de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 18 februari 2019 overtuigend gemotiveerd dat uit de in het dossier aanwezige medische stukken niet naar voren komt dat sprake is van een gewijzigde medische situatie die zou moeten leiden tot verdergaande psychische beperkingen dan de beperkingen in de FML van 11 augustus 2016. Uit het expertiserapport van Psyon van 26 september 2018 blijkt dat bij appellant onverminderd sprake is van depressieve klachten en een aanpassingsstoornis en blijkt geen toename van de psychische beperkingen sinds de beëindiging van de WIAuitkering. De door appellant overgelegde informatie van Isala van 23 januari 2019, waaruit een ernstige depressieve stoornis blijkt, dateert van ruim na de te beoordelen periode. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 18 februari 2019 en 3 juli 2019 overtuigend gemotiveerd dat uit deze informatie, ook niet bezien in samenhang met de informatie van Isala van 7 december 2018, niet geconcludeerd kan worden dat er gedurende de periode van 31 augustus 2017 tot en met 27 september 2018 sprake was van ernstigere psychische problematiek dan is aangenomen. Appellant heeft zijn standpunt dat er toegenomen psychische beperkingen zijn niet in hoger beroep met (nieuwe) medische gegevens onderbouwd.
4.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 3 juli 2019 ook overtuigend gemotiveerd dat er geen medische reden is om beperkingen aan te nemen wat betreft het reactie- en concentratievermogen en op item 1.9.9. Uit de beschikbare medische informatie blijkt niet dat appellant ten tijde van de in geding zijnde periode voor zijn depressieve klachten medicatie gebruikt. In het expertiserapport van Psyon van 26 september 2018 wordt wel melding gemaakt dat appellant op 7 september 2018 de medicijnen escitalopram en quetiapine gebruikt, maar uit het psychisch onderzoek blijkt dat dit medicatiegebruik geen negatief effect heeft op zijn reactie-en concentratievermogen. Ook heeft de psychiater van Psyon geen aanleiding gezien voor het aannemen van beperkingen ten aanzien van het vasthouden van de aandacht, het verdelen van de aandacht en vervoer.
4.8.
Het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen wordt afgewezen, omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv ontbreekt.
4.9.
Uit 4.6 en 4.7 volgt dat geen sprake is van een toename van de medische beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. Indien van een zodanige toename niet kan worden gesproken, wordt aan een beoordeling van de arbeidskundige aspecten niet meer toegekomen.
4.10.
Uit 4.3 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) A.M.M. Chevalier