ECLI:NL:CRVB:2022:597
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medische geschiktheid en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 19 januari 2016 ziek meldde, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 9 maart 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en weigerde daarom de uitkering. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn onderschat. Hij voerde aan dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en recht heeft op een IVA-uitkering. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende informatie had om tot een weloverwogen oordeel te komen over de belastbaarheid van appellant. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De in hoger beroep ingebrachte informatie van de fleboloog en psycholoog leidde niet tot een ander oordeel. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 maart 2022.