ECLI:NL:CRVB:2022:589

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
20/3034 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellante, geboren in 1999. De aanvraag was ingediend op 29 juni 2018, maar het Uwv heeft deze afgewezen op basis van de conclusie dat appellante op de dag van haar achttiende verjaardag over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellante stelde dat zij door epilepsie en psychische problematiek niet in staat was om een uur aaneengesloten te werken, maar de Raad oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was en dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikte. De Raad volgde de rechtbank in het oordeel dat de absences van appellante, die 40 tot 45 keer per dag voorkwamen, niet substantieel genoeg waren om aan te nemen dat zij niet in staat was om te werken. De Raad concludeerde dat appellante niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad zag geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige in te schakelen, aangezien de ingediende medische stukken voldoende waren beoordeeld door de verzekeringsartsen van het Uwv.

Uitspraak

20 3034 WAJONG

Datum uitspraak: 7 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 juli 2020, 19/6440 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H.G.A.M. Halfers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 21 juli 2021 heeft mr. A. Aissal zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 2 februari 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar moeder en mr. Aissal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1999, heeft met een door het Uwv op 29 juni 2018 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante belemmeringen ervaart door aanvallen van epilepsie, waardoor meermaals per dag absences plaatsvinden. Daarnaast is sprake van psychische problematiek. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van een kinderarts van het Sint Franciscus Gasthuis van 4 april 2016 en
7 juni 2017, van neuroloog E.V. van Beieren van 28 februari 2017 en van de Stichting Epilepsie Instellingen Nederland (SEIN) van 18 en 26 juni 2018. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van
5 december 2018 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Bij besluit van 7 november 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 5 december 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest. Wat appellante in beroep heeft aangevoerd is voor de rechtbank geen reden geweest om aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennisgenomen van de beschikbare medische informatie en zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. Wat betreft de absences heeft de rechtbank geoordeeld dat deze 40 à 45 keer per dag voorkomen, maar dat de duur daarvan relatief kort is, namelijk enkele seconden. Daarna is geen sprake van postictale verschijnselen en kan appellante zelfstandig haar taken weer hervatten. Met het Uwv is de rechtbank van oordeel dat appellante in staat is een uur aaneengesloten te werken en vier uur per dag activiteiten te vervullen. De stelling van appellante dat sprake is van een progressief ziektebeeld ziet op de duurzaamheid en maakt volgens de rechtbank geen onderdeel uit van de beoordeling. Met verwijzing naar rechtspraak van de Raad ziet de rechtbank geen aanleiding om op grond van de Korošec-rechtspraak een deskundige te raadplegen. Verder heeft de rechtbank het arbeidskundig onderzoek niet onjuist geacht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvraag om een Wajong-uitkering terecht is afgewezen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij vanwege haar problematiek niet in staat is een uur aaneengesloten te werken, noch vier uur per dag belastbaar is. Gesteld is dat appellante gedurende een absence niet kan werken. Omdat een dergelijk absence meer dan eenmaal per uur plaatsvindt kan appellante niet een uur aaneengesloten werken. Verder heeft appellante bestreden dat een absence van zeer korte duur is. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft appellante verwezen naar brieven van de neuroloog i.o. S.C.M. Nedermeijer van 20 augustus 2020 en de huisarts van 25 augustus 2020. Ook is gewezen op de angst- en stemmingsklachten, woedeaanvallen en het progressieve karakter van het ziektebeeld van appellante op grond waarvan zij niet beschikt over arbeidsvermogen. Appellante heeft aangevoerd dat sprake is van strijd met het beginsel van equality of arms en met een beroep op het Korošec-arrest heeft zij de Raad verzocht om raadpleging van een onafhankelijk deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is (voor zover hier van belang) jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante op [geboortedatum] 2017, de dag dat zij achttien jaar is geworden en per datum aanvraag, 29 juni 2018, beschikte over arbeidsvermogen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest, wordt gevolgd. Dit geldt ook voor het oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusie dat appellante beschikt over arbeidsvermogen. Daartoe wordt geoordeeld als volgt.
4.4.1.
De stelling van appellante dat zij niet een uur aaneengesloten kan werken omdat vaker dan eenmaal per uur een absence plaatsvindt, wordt niet gevolgd. Uit de gedingstukken blijkt dat bij appellante gedurende 40 tot 45 keer per dag absences optreden. Het gaat daarbij om lichte aanvallen, die enkele seconden duren en die in ongeveer de helft van de gevallen noch door de omgeving noch door appellante zelf worden opgemerkt. Van dergelijke kortdurende onderbrekingen kan niet gezegd worden dat die leiden tot substantiële onderbrekingen van het arbeidsproces, waar de voorwaarde van het niet aaneengesloten kunnen werken gedurende ten minste een periode van een uur op ziet. De omstandigheid dat appellante de aanvallen niet voelt aankomen maakt dit niet anders. Omdat appellante bij een absence na een korte onderbreking van enkele seconden zelfstandig weer doorgaat met waar zij gebleven is en zij snel recupereert, is van een noodzaak tot aansturing door derden evenmin sprake.
4.4.2.
Naast de absences was bij appellante ten tijde in geding eenmaal in de twee tot vier weken sprake van zwaardere aanvallen, waarbij appellante haar bewustzijn verliest. Die aanvallen vinden met name in de ochtend plaats, duren tot maximaal zeven minuten en leiden tot maximaal een uur nadien tot sufheid bij appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kunnen gevolgd worden in hun standpunt dat gedurende een zware aanval weliswaar sprake is van een substantiële onderbreking van het werkproces, maar dat bij een dergelijke frequentie niet gesproken kan worden van een zodanig excessief ziekteverzuim dat dit aan het aannemen van arbeidsvermogen in de weg staat. Gelet op de in hoger beroep overgelegde informatie van de huisarts en van SEIN is pas sinds 2020, dus na de hier in geding zijnde data, sprake van een toename van de (zwaardere) aanvallen.
4.5.
De rechtbank heeft terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante ondanks de door haar ervaren belemmeringen ten minste vier uur per dag belastbaar is. Door de verzekeringsartsen is aannemelijk geacht dat appellante als gevolg van de absences en medicatie vermoeidheidsklachten heeft en dat om die reden een urenbeperking tot vier uur per dag aangewezen is. In de beschikbare gegevens zijn geen aanknopingspunten te vinden dat dit standpunt niet juist zou zijn. Zo blijkt uit een neuropsychologisch onderzoek van juni 2018 en uit het door de verzekeringsarts opgetekende dagverhaal dat appellante ten tijde in geding nog diverse activiteiten verrichtte, zoals schoonmaken in huis, de kamer opruimen en winkelen met haar zus. Dat appellante overdag vaker rust houdt en door haar epilepsie begrijpelijkerwijs forse belemmeringen in haar dagelijks functioneren ervaart betekent, hoe invoelbaar ook, niet dat zij – desnoods verspreid over de dag – geen vier uur per dag belastbaar is.
4.6.
Verder is met juistheid geoordeeld dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt. Mede gelet op de door appellante gevolgde vmbo-basis opleiding die zij heeft afgerond met een diploma, kan het Uwv gevolgd worden in zijn standpunt dat appellante in staat is instructies van een werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en afspraken na te komen, en aldus beschikt over voldoende vaardigheden om in een arbeidsorganisatie te functioneren.
4.7.
Ook zijn er geen aanknopingspunten te vinden voor het standpunt dat appellante niet in staat zou zijn de haar voorgehouden eenvoudige administratieve taak van scanner te vervullen.
4.8.
De rechtbank heeft tot slot terecht in het arrest Korošec geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige in te schakelen. De overwegingen van de rechtbank op dit punt worden geheel onderschreven. Er bestaat geen reden om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat haar
Wajong-aanspraken onjuist zijn vastgesteld. Appellante heeft in de procedure diverse medische stukken ingediend die naar hun aard geschikt zijn om twijfel te zaaien aan het oordeel van het Uwv. In die stukken is de gezondheidssituatie van appellante en de beperkingen die daaruit voortvloeien uitgebreid beschreven. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben die informatie inzichtelijk weergegeven en beoordeeld. In wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd wordt evenmin reden gezien een onafhankelijk deskundige in te schakelen. Het gestelde financiële onvermogen om zelf een deskundige in te schakelen kan verder buiten beschouwing blijven.
4.9.
Gelet op 4.2 tot en met 4.8 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante op de in geding zijnde data beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.
4.10.
Uit 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter, in tegenwoordigheid van
S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S.C. Scholten