ECLI:NL:CRVB:2022:548

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
21/2389 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De gemachtigde van appellante heeft verklaard dat het hoger beroepschrift op 2 juli 2021 aan PostNL is aangeboden voor aangetekende verzending. Uit informatie van PostNL blijkt dat de aangetekende zending op 3 juli 2021 net na middernacht is gescand, wat bevestigt dat het poststuk op 2 juli 2021 ter post is bezorgd en dus tijdig is ingediend. Hierdoor heeft de Raad geoordeeld dat het verzet gegrond is en de eerdere uitspraak van 9 september 2021 vervalt. Het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.

De Raad heeft het hoger beroep van appellante eerder niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Tegen deze uitspraak heeft mr. B.M. van Kerkvoorden namens appellante verzet aangetekend. De behandeling van het verzet vond plaats op 20 januari 2022, waarbij de gemachtigde van appellante telefonisch aanwezig was, terwijl het college niet verscheen. De Raad heeft vastgesteld dat de aangetekende zending tijdig was ingediend, wat leidde tot de beslissing om het verzet gegrond te verklaren.

Daarnaast heeft de Raad het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam veroordeeld in de proceskosten van het verzet van appellante tot een bedrag van € 759,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van N.N. Gambier als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 februari 2022.

Uitspraak

Datum uitspraak: 24 februari 2022
21/2389 AW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzet als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2021, 20/378 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak op 9 september 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de Raad het hoger beroep niet inhoudelijk in behandeling kan nemen. De Raad heeft dit gedaan zonder een zitting te houden, met toepassing van de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Tegen de uitspraak van de Raad van 9 september 2021 heeft mr. B.M. van Kerkvoorden namens appellante bij brief van 7 oktober 2021 verzet gedaan.
Het verzet is behandeld op de zitting van 20 januari 2022. De gemachtigde van appellante was via een telefoonverbinding daarbij aanwezig. Het college is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De Raad heeft het hoger beroep van appellante in de uitspraak van 9 september 2021
niet-ontvankelijk verklaard omdat zij dat te laat heeft ingediend.
In verzet heeft de gemachtigde van appellante verklaard dat het hogerberoepschrift op 2 juli 2021 aan PostNL is aangeboden voor aangetekende verzending. Dit blijkt volgens haar onder andere uit een door haar overgelegde uitdraai van PostNL, waaruit is af te leiden dat het poststuk op 3 juli 2021 om 00.08.19 uur door PostNL is gescand op een sorteerlocatie.
De Raad heeft informatie ingewonnen bij PostNL en daaruit is gebleken dat in elk geval de melding op 3 juli 2021 om 00.08 uur “zending gerelabeld, gedupliceerd aan rejectgoot” betekent dat het poststuk op dat moment fysiek op een locatie van PostNL was. De Raad stelt vast dat uit het door appellante overgelegde overzicht dus inderdaad blijkt dat de aangetekende zending op 3 juli 2021 net na middernacht door PostNL is gescand. De Raad maakt daaruit op dat het poststuk op 2 juli 2021 ter post moet zijn bezorgd en dus tijdig is ingediend.
Dit betekent dat het verzet gegrond moet worden verklaard, de uitspraak van de Raad van
9 september 2021 vervalt en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van het verzet van appellante tot een bedrag van € 759,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het verzet gegrond;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van het verzet van appellante tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van N.N. Gambier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2022.
(getekend) J.C. Boeree
(getekend) N.N. Gambier