In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De gemachtigde van appellante heeft verklaard dat het hoger beroepschrift op 2 juli 2021 aan PostNL is aangeboden voor aangetekende verzending. Uit informatie van PostNL blijkt dat de aangetekende zending op 3 juli 2021 net na middernacht is gescand, wat bevestigt dat het poststuk op 2 juli 2021 ter post is bezorgd en dus tijdig is ingediend. Hierdoor heeft de Raad geoordeeld dat het verzet gegrond is en de eerdere uitspraak van 9 september 2021 vervalt. Het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
De Raad heeft het hoger beroep van appellante eerder niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Tegen deze uitspraak heeft mr. B.M. van Kerkvoorden namens appellante verzet aangetekend. De behandeling van het verzet vond plaats op 20 januari 2022, waarbij de gemachtigde van appellante telefonisch aanwezig was, terwijl het college niet verscheen. De Raad heeft vastgesteld dat de aangetekende zending tijdig was ingediend, wat leidde tot de beslissing om het verzet gegrond te verklaren.
Daarnaast heeft de Raad het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam veroordeeld in de proceskosten van het verzet van appellante tot een bedrag van € 759,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van N.N. Gambier als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 februari 2022.