In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de stopzetting van haar salaris, die was ingegaan op 16 april 2019, omdat zij naar eigen zeggen te ziek was om de aangeboden passende arbeid te verrichten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, ondanks haar klachten, in staat was om passende arbeid te verrichten en dat zij deze arbeid had geweigerd. De rechtbank baseerde haar oordeel op adviezen van de bedrijfsarts en het UWV, die beiden hadden geconcludeerd dat eiseres niet volledig arbeidsongeschikt was en dat zij mogelijkheden had om te werken. De rechtbank oordeelde dat de stopzetting van de salarisdoorbetaling door verweerder rechtmatig was, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij niet in staat was om de aangeboden arbeid te verrichten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.