ECLI:NL:CRVB:2022:547

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
20/3393 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoek om herziening griffierecht

In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2022, zaaknummer 20/3393 AOW, is het verzet van de erven van [betrokkene] tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun verzoek om herziening van een eerdere uitspraak behandeld. De Raad had op 30 september 2021 het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald na afwijzing van een verzoek om vrijstelling. De gemachtigde van verzoekers stelde in het verzetschrift dat de Raad ten onrechte van zijn inkomen was uitgegaan in plaats van het inkomen van de verzoekers zelf. De Raad heeft de gemachtigde de kans gegeven om bewijsstukken aan te leveren om aan te tonen dat verzoekers niet over voldoende middelen beschikten om het griffierecht te voldoen. Op 11 januari 2022 ontving de Raad het ingevulde formulier, maar dit was ondertekend door de gemachtigde en niet door de verzoekers zelf. Er zijn geen aanvullende stukken overgelegd die betalingsonmacht aantonen. De Raad heeft vastgesteld dat verzoekers niet voldaan hebben aan de gelegenheid om hun beroep op betalingsonmacht te onderbouwen, en verklaarde het verzet ongegrond. De uitspraak werd gedaan zonder dat partijen verschenen op de zitting van 20 januari 2022. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 3 maart 2022
20/3393 AOW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzet als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:119, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 augustus 2020, 17/7245 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
De erven van [betrokkene] , laatstelijk gewoond hebbend te [woonplaats] , Marokko
(verzoekers)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft op 30 september 2021 het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 19 augustus 2020 niet ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat de Raad het verzoek om herziening niet inhoudelijk in behandeling kan nemen. De Raad heeft dit gedaan zonder een zitting te houden, met toepassing van de artikelen 8:54 en 8:119, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Verzoekers zijn het niet eens met de uitspraak van de Raad van 30 september 2021. Namens verzoekers heeft [naam] verzet gedaan.
Het verzet is behandeld op de zitting van 20 januari 2022. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

In de uitspraak van de Raad van 30 september 2021 heeft de Raad het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht nadat een verzoek om vrijstelling van het griffierecht is afgewezen, niet is betaald.
In zijn verzetschrift stelt de gemachtigde van verzoekers dat bij de beoordeling van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht is uitgegaan van zijn inkomen. Dit is niet juist omdat uitgegaan moet worden van het inkomen van verzoekers. Verzoekers hebben geen capaciteit om het griffierecht te betalen.
De Raad volgt de gemachtigde van verzoekers in zijn stelling dat de Raad ten onrechte van zijn financiële gegevens is uitgegaan. De Raad heeft de gemachtigde daarom met een brief van 30 november 2021 in de gelegenheid gesteld om door middel van het toezenden van stukken en het invullen en retourneren van het bij die brief gevoegde formulier alsnog aan te tonen dat verzoekers niet over voldoende middelen beschikken om het griffierecht te voldoen. De Raad heeft het formulier op 11 januari 2022 retour ontvangen. Het formulier is ingevuld op naam van de gemachtigde en eveneens door hem ondertekend. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat verzoekers in betalingsonmacht verkeren. Ondanks dat de Raad verzoekers alsnog in de gelegenheid heeft gesteld om het beroep op betalingsonmacht te onderbouwen, is daaraan niet voldaan. De Raad ziet hierin aanleiding om het verzet ongegrond te verklaren.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van N.N. Gambier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2022.
(getekend) J.C. Boeree
(getekend) N.N. Gambier