Uitspraak
(verzoekers)
Centrale Raad van Beroep
In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2022, zaaknummer 20/3393 AOW, is het verzet van de erven van [betrokkene] tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun verzoek om herziening van een eerdere uitspraak behandeld. De Raad had op 30 september 2021 het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald na afwijzing van een verzoek om vrijstelling. De gemachtigde van verzoekers stelde in het verzetschrift dat de Raad ten onrechte van zijn inkomen was uitgegaan in plaats van het inkomen van de verzoekers zelf. De Raad heeft de gemachtigde de kans gegeven om bewijsstukken aan te leveren om aan te tonen dat verzoekers niet over voldoende middelen beschikten om het griffierecht te voldoen. Op 11 januari 2022 ontving de Raad het ingevulde formulier, maar dit was ondertekend door de gemachtigde en niet door de verzoekers zelf. Er zijn geen aanvullende stukken overgelegd die betalingsonmacht aantonen. De Raad heeft vastgesteld dat verzoekers niet voldaan hebben aan de gelegenheid om hun beroep op betalingsonmacht te onderbouwen, en verklaarde het verzet ongegrond. De uitspraak werd gedaan zonder dat partijen verschenen op de zitting van 20 januari 2022. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.