ECLI:NL:CRVB:2022:448

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
19/3351 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van WIA-uitkering op basis van nieuwe medische feiten

In deze zaak heeft verzoekster, die sinds 27 juli 2011 een WIA-uitkering ontvangt, verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 24 november 2017. Dit verzoek is ingediend op 9 juli 2019, naar aanleiding van een verslechtering van haar gezondheid en de diagnose van een chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS/ME) door cardiologen van Stichting [naam stichting]. De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om herziening afgewezen, omdat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die onder artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. De Raad oordeelde dat de medische onderzoeken in het verleden zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de nieuwe diagnose niet leidt tot een andere beoordeling van de eerder vastgestelde beperkingen. De Raad benadrukte dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar enkel voor het aanvoeren van nieuwe feiten die niet eerder bekend waren. De uitspraak van de Raad van 24 november 2017 blijft daarom in stand.

Uitspraak

19 3351 WIA

Datum uitspraak: 24 februari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 24 november 2017, 15/1165 WIA
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Naam B.V.] B.V. te [vestigingsplaats] (werkgeefster)

PROCESVERLOOP

Namens verzoekster heeft [naam] bij brief van 9 juli 2019 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 24 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4084.
Namens werkgeefster heeft mr. C.J.M. de Wit, advocaat, gereageerd op het verzoek.
Het Uwv heeft een reactie op het verzoek gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 13 januari 2022. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door [naam]. Namens werkgeefster heeft
mr. De Wit deelgenomen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen .

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan verzoekster is vanwege diverse psychische en lichamelijke klachten met ingang van 27 juli 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 27 mei 2014 heeft het Uwv de WIA-uitkering met ingang van 25 juni 2014 beëindigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoekster minder is dan 35%. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat verzoekster met inachtneming van haar medische beperkingen geschikt is om werkzaamheden te verrichten in passende arbeid. Bij uitspraak van 8 januari 2015 heeft de rechtbank Oost-Brabant het beroep van verzoekster tegen de beslissing van 27 mei 2014 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 november 2017, waarvan thans herziening is verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.3.
Verzoekster heeft zich op 19 februari 2019 bij het Uwv gemeld vanwege verslechtering van haar gezondheid. Verzoekster heeft op 30 april 2019 het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv bezocht. In zijn rapport van 30 april 2019 heeft de verzekeringsarts overwogen dat verzoekster over de laatste jaren een toename van vermoeidheidsklachten ervaart. De klachten zijn geworteld in een chronisch vermoeidheidssyndroom. Verzoekster is in haar dagelijkse activiteiten fors beperkt en heeft ook duidelijk behoefte aan meer recuperatietijd dan voorheen. De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld, onder meer een urenbeperking van maximaal 4 uur per dag en 20 uur per week. Volgens de verzekeringsarts is deze belastbaarheid van toepassing vanaf 19 februari 2019, de datum van aanvraag om heronderzoek, en zal de medische situatie naar verwachting niet in belangrijke mate veranderen. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft in zijn rapport van 19 mei 2019 geconcludeerd dat er onvoldoende passende functies te vinden zijn. De mate van arbeidsongeschiktheid van verzoekster is 100%. Omdat verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten is sprake van een recht op IVA-uitkering. Bij besluit van 26 juni 2019 heeft het Uwv aan verzoekster met ingang van 19 februari 2019 een
IVA-uitkering toegekend. Verzoekster heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
2.1.
Verzoekster heeft zich op 9 juli 2019 tot de Raad gewend met het verzoek om herziening van de uitspraak van 24 november 2017. Aan het verzoek heeft zij ten grondslag gelegd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in 2014 niet volledig is geweest. In de uitspraak van de Raad wordt gesproken over het ontbreken van een objectiveerbaar onderliggend medisch substraat voor de lichamelijke klachten. Volgens verzoekster is het medisch substraat nu wel gevonden en was het al aanwezig op de beoordelingsdatum van 25 juni 2014. Daartoe heeft zij ingebracht een rapport van 4 november 2018 van cardioloog F. Visser, werkzaam bij Stichting [naam stichting], in welk rapport de diagnose CVS/ME is gesteld. Aanvullend heeft zij een rapport van 22 oktober 2019 van cardioloog C.M.C. van Campen, eveneens werkzaam bij Stichting [naam stichting], en enkele wetenschappelijke publicaties overgelegd. Verzoekster heeft aangevoerd dat in 2014 door de behandelaars nog niet werd gedacht aan het vermoeidheidssyndroom CVS/ME als oorzaak van haar klachten. Evenmin is daar onderzoek naar gedaan.
2.2.
Werkgeefster heeft verzocht het verzoek af te wijzen. Het verzoek om herziening moet niet-ontvankelijk worden verklaard omdat het onredelijk laat is ingediend. Verder heeft werkgeefster aangevoerd dat het enkele stellen van een diagnose nog niet maakt dat de medische onderzoeken in het verleden door het Uwv niet zorgvuldig of niet volledig zouden zijn geweest.
2.3.
Ook het Uwv heeft verzocht het verzoek af te wijzen. Alle feiten en omstandigheden op de beoordelingsdatum van 25 juni 2014 zijn betrokken bij de uitspraak van 24 november 2017. De omstandigheid dat verzoekster met ingang van 19 februari 2019 alsnog in aanmerking is gebracht voor een IVA-uitkering geeft geen aanleiding voor een ander standpunt.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift voor de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren ze bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1055) geldt dat een verzoek om herziening als hier aan de orde in de regel geacht wordt onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten en omstandigheden dan wel, indien geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn gesteld, na de openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht. Ter zitting heeft verzoekster toegelicht dat in de loop van 2018 op haar verzoek onderzoek is gedaan door Stichting [naam stichting] naar de oorzaak van haar klachten. Dit onderzoek heeft geleid tot het in 2.1 genoemde rapport van 4 november 2018 van cardioloog Visser, in welk rapport de diagnose CVS/ME is gesteld. Niet gebleken is dat deze feiten en omstandigheden al eerder bij verzoekster bekend waren. Nu verzoekster haar verzoek om herziening binnen de termijn van een jaar heeft ingediend, bestaat er geen aanleiding om het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren op de grond dat het onredelijk laat is ingediend.
3.3.
Volgens eveneens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1218) is het (bijzonder) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
3.4.
Verzoekster heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Het onderzoek dat door Stichting [naam stichting] in 2018 is verricht, is voor zover dat ziet op de belastbaarheid van verzoekster in de periode hier in geding, behalve op anamnese slechts gebaseerd op medische gegevens over verzoekster, die ook ten grondslag lagen aan het besluit tot beëindiging van de WIA-uitkering met ingang van 25 juni 2014. De overlegde wetenschappelijke publicaties bevatten geen op de gezondheidstoestand van verzoekster toegespitste medische beoordeling. Verzoekster was reeds bekend met chronische pijn- en vermoeidheidsklachten. Dat vanuit het onderzoek door Stichting [naam stichting] ten aanzien van deze klachten in 2019 de diagnose CVS/ME wordt gesteld, doet niets af aan de vaststelling van de beperkingen van verzoekster per 25 juni 2014, zodat niet gezegd kan worden dat de uitspraak, waarvan thans herziening is verzocht, berust op een naderhand onjuist gebleken uitgangspunt. Met de door de Stichting [naam stichting] gegeven kritiek op de vaststelling van die beperkingen beoogt verzoekster in feite de juistheid van het door de Raad in die uitspraak gegeven oordeel ter discussie te stellen.
3.5.
Uit 3.2 tot en met 3.4 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2022.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) A.L.K. Dagmar