In deze zaak heeft appellante, geboren in 1968 en bekend met neurologische medische problematiek, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van De Bilt. Appellante ontving eerder zorg op basis van de AWBZ en heeft een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor meer uren begeleiding. Het college heeft haar aanvraag afgewezen en slechts twee uur begeleiding per week toegekend, wat appellante onvoldoende achtte. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat het college onzorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de begeleidingsbehoefte van appellante. De Raad heeft vastgesteld dat het college niet voldoende inzicht heeft gegeven in de hulpvraag van appellante en de problemen die zij ondervindt bij zelfredzaamheid en participatie. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen opnieuw onderzoek te verrichten, waarbij rekening moet worden gehouden met de specifieke behoeften van appellante. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.290,26 bedragen.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en deugdelijke motivering bij besluiten over maatschappelijke ondersteuning en de noodzaak voor het college om de hulpvraag en de bijbehorende problemen van de aanvrager goed in kaart te brengen voordat een besluit wordt genomen.