ECLI:NL:CRVB:2022:440

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
20/4240 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag zorg op grond van de Wet langdurige zorg

In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep is behandeld, betreft het een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ. De beoordelingsperiode loopt van 9 januari 2019 tot en met 8 juli 2019. Appellante betwist dat zij in deze periode in staat was om met behulp van een alarmeringssysteem op relevante momenten hulp in te roepen. De rechtbank had eerder de afwijzing van het CIZ bevestigd, waarbij zij de medische adviezen van het CIZ als voldoende onderbouwd beschouwde. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd, maar heeft wel een brief van een KNO-arts overgelegd die na de beoordelingsperiode is gedateerd. De Raad heeft geconcludeerd dat deze brief niet relevant is voor de beoordeling van de zaak, omdat het geen bewijs levert dat appellante in de beoordelingsperiode niet in staat was om hulp in te roepen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.4240 WLZ

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 oktober 2020, 19/5284 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Datum uitspraak: 23 februari 2022
CIZ
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2022. Namens appellante is verschenen mr. Van Schijndel. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Kersjesvan Bussel.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 4 maart 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 juli 2019 (bestreden besluit), heeft CIZ de aanvraag van appellante om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgewezen. CIZ heeft zich, onder verwijzing naar een advies van 26 juni 2019 van een medisch adviseur van CIZ, op het standpunt gesteld dat appellante geen blijvende behoefte heeft aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz, omdat zij in staat is hulp in te roepen wanneer dat nodig is. Daarnaast kan zij op geplande momenten hulp krijgen van de thuiszorg.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat CIZ het bestreden besluit heeft mogen baseren op de medische adviezen van zijn medisch adviseurs. Een (huis)arts heeft in een verklaring van 31 mei 2019 weliswaar vermeld dat appellante in verband met haar neuropathie niet in staat is om een alarmknop in te drukken, maar de medisch adviseur heeft in bezwaar afdoende gemotiveerd dat er medisch gezien geen belemmering is voor appellante om een alarmknop in te kunnen drukken en dat appellante gebruik kan maken van een spraakgestuurd alarmsysteem. Gelet hierop heeft de rechtbank geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat CIZ de aanvraag van appellante terecht heeft afgewezen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft – samengevat – aangevoerd dat CIZ het medisch advies in bezwaar niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen, gelet op de ingebrachte informatie. Appellante heeft gesteld dat zij niet altijd in staat is een alarmknop in te drukken of een spraakgestuurd alarmsysteem te gebruiken. Ter onderbouwing van haar stelling heeft appellante een brief van een KNO-arts van 5 maart 2021 overgelegd. Volgens appellante heeft de rechtbank haar verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen ten onrechte afgewezen. Zij heeft de Raad verzocht alsnog een deskundige in te schakelen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beoordelingsperiode in deze zaak loopt van 9 januari 2019 (datum aanvraag) tot en met 8 juli 2019 (datum bestreden besluit). Het geschil heeft zich toegespitst op de vraag of appellante in de periode hier in geding in staat was om zonodig met behulp van en alarmeringssysteem op relevante momenten hulp in te roepen.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel over de beroepsgronden had moeten komen. Appellante heeft zich beperkt tot het herhalen van de in beroep aangevoerde gronden. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en voldoende gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de beroepsgronden en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.3.
De brief van de KNO-arts dateert van (ver) na de te beoordelen periode. Uit die brief kan niet worden afgeleid dat appellante in de periode in geding uit medisch oogpunt niet in staat is geweest om op relevante momenten door middel van een alarmeringssysteem hulp in te roepen. CIZ heeft ter zitting van de Raad toegelicht dat appellante niet alleen met haar hand of stem hulp kan inroepen, maar dat er ook mogelijkheden bestaan om te alarmeren met gebruik van haar voet. De Raad ziet in de medische informatie geen aanleiding om daaraan te twijfelen.
4.4.
Omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel ontbreekt, ziet de Raad geen aanleiding om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en D. Hardonk-Prins en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van D.A. Vleesdraager als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2022.
(getekend) J. Brand
De griffier is verhinderd te ondertekenen.