ECLI:NL:CRVB:2022:433
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en weigering WIA-uitkering na acceptatie van lager betaald werk
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die van 1980 tot augustus 2015 werkzaam was bij [bedrijf 1] B.V. en daarna bij [bedrijf 2] B.V., viel in december 2016 uit wegens psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering, werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 12,70% en later op 16,97%. Het Uwv weigerde haar een uitkering toe te kennen, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen van appellante juist waren. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking en dat de functies die aan appellante waren toegewezen medisch geschikt waren. De Raad bevestigde dat het Uwv de weigering van de WIA-uitkering op de juiste gronden had gebaseerd, met inachtneming van de dwingendrechtelijke bepalingen van de Wet WIA. Het beroep op het buitenwettelijk begunstigend beleid werd verworpen, omdat dit beleid niet meer van toepassing was op de beoordelingsdatum. De Raad concludeerde dat appellante terecht als minder dan 35% arbeidsongeschikt was aangemerkt, waardoor de vraag naar volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid niet aan de orde was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.