In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, omdat het college niet had beslist op de aanvraag van betrokkene voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Betrokkene had op 18 februari 2019 een herhaald verzoek ingediend, maar het college had dit verzoek afgewezen met de stelling dat er al een besluit was genomen op 2 oktober 2018. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de brief van 26 februari 2019 van het college als een besluit moet worden aangemerkt, zoals bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond, maar constateert dat betrokkene inmiddels een woning heeft en er geen procesbelang meer is bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. Het college wordt veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die worden begroot op € 1.518,-.