ECLI:NL:CRVB:2022:422

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
18/426 JW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep wegens ontbreken procesbelang in jeugdhulpzaak

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin haar beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht ongegrond werd verklaard. Het college had eerder een verzoek van appellante om jeugdhulp voor haar dochter niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante geen procesbelang zou hebben. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het feit dat de dochter van appellante op een gegeven moment achttien jaar werd en de verleende jeugdhulp niet meer kon worden teruggedraaid. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen voldoende procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, omdat het herstel van contact met haar dochter niet kon worden bereikt via deze procedure. De Raad heeft ook opgemerkt dat er geen bewijs was dat de besluitvorming van het college schadelijk was voor appellante. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

18.426 JW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 14 december 2017, 17/2198 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
Datum uitspraak: 2 maart 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.H.M. Brans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 24 april 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Brans. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.E. Overhof.
De Raad heeft het onderzoek heropend. De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 26 januari 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Brans. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Overhof.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
[naam dochter], geboren op [geboortedatum] 1999 en dochter van appellante, heeft zich tot het college gewend met een verzoek om een voorziening op het gebied van jeugdhulp op grond van de Jeugdwet. Bij besluit van 13 februari 2017 heeft het college aan [naam dochter] jeugdhulp verleend in de vorm van pleegzorg bij Xonar voor de periode van 7 januari 2017 tot en met 31 december 2017.
1.2.
Bij besluit van 7 juni 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft hierbij overwogen dat appellante geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar tegen het besluit van 13 februari 2017. [naam dochter] is op [geboortedatum] 2017 achttien jaar geworden en de pleegzorg tot het achttiende jaar is reeds verstrekt in de vorm van zorg in natura en kan niet meer worden teruggedraaid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887) is pas sprake van (voldoende) procesbelang bij een uitspraak van de Raad als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
4.2.
Ter zitting van de Raad heeft appellante toegelicht dat zij belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit, omdat zij hiermee het contact met haar dochter, dat vijf jaar geleden is verbroken, wil herstellen. Verder wil appellante de foute beeldvorming die over haar is ontstaan door de besluitvorming van het college rechtzetten en stelt zij schade te hebben geleden.
4.3.
Het door appellante gewenste herstel van het contact met haar dochter is een resultaat dat zij niet kan bereiken met deze procedure. Niet aannemelijk is dat de uitkomst van deze procedure zal bijdragen aan de bereidheid van [naam dochter] om in gesprek te gaan met appellante. Verder blijkt niet dat enige beeldvorming over appellante ten grondslag ligt aan de verlening van jeugdhulp in de vorm van pleegzorg aan [naam dochter]. Het college heeft bij de verlening van jeugdhulp in de vorm van pleegzorg gekeken naar de ondersteuningsbehoefte van [naam dochter] en naar haar huidige (gezins-)situatie en geconstateerd dat [naam dochter] problemen had in de thuissituatie. Hierbij is niets diskwalificerends gezegd over het functioneren van appellante. De Raad acht ten slotte op voorhand onaannemelijk dat appellante schade heeft geleden als gevolg van de besluitvorming. Appellante heeft niet concreet onderbouwd waar de schade uit bestaat. Voor zover appellante zou doelen op immateriële schade als gevolg van het langdurige gebrek aan contact met haar dochter, merkt de Raad op dat één van de doelstellingen van de jeugdhulp in de vorm van pleegzorg was het herstel van contact tussen appellante en [naam dochter]. Dat het hiervan feitelijk niet is gekomen, kan naar het oordeel van de Raad niet los worden gezien van het gegeven dat appellante, zoals ter zitting naar voren is gekomen, in maart 2018 is veroordeeld wegens stalking, waarbij haar een straat- en contactverbod met haar dochter is opgelegd. Dit verbod is bekrachtigd in 2019 en loopt door tot medio 2022.
4.4.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3. is overwogen volgt dat het hoger beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en D.S. de Vries en M.A.H. van Dalen-Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2022.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) R. van Doorn