Uitspraak
18.6004 WIA
9 oktober 2018, 17/1960 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep was ingesteld door mr. M.H.G. in de Braekt namens appellant, die op 19 augustus 2020 ter zitting verscheen, bijgestaan door zijn advocaat. Het Uwv werd vertegenwoordigd door M.P.W.M. Wiertz. Tijdens de procedure heeft de Raad het onderzoek heropend en een deskundige benoemd, die op 25 mei 2021 een rapport heeft uitgebracht. Op 18 augustus 2021 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarop appellant op 7 september 2021 het hoger beroep heeft ingetrokken en verzocht om proceskostenvergoeding.
De Raad heeft overwogen dat, volgens artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van de indiener is tegemoetgekomen. Aangezien het Uwv de gemaakte kosten in de bezwaarfase al heeft vergoed, moest de Raad alleen oordelen over de kosten in beroep en hoger beroep. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten van appellant moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 4.669,76, inclusief de kosten voor rechtsbijstand en deskundigenrapporten.
De uitspraak benadrukt de mogelijkheid van proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder deze kan worden toegewezen. De totale proceskostenveroordeling omvat de kosten voor rechtsbijstand en deskundige, waarbij de Raad de kosten heeft berekend op basis van geldende tarieven en regelgeving. Appellant kan zich voor vergoeding van het griffierecht rechtstreeks tot het Uwv wenden.