ECLI:NL:CRVB:2022:395

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
18/6004 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep was ingesteld door mr. M.H.G. in de Braekt namens appellant, die op 19 augustus 2020 ter zitting verscheen, bijgestaan door zijn advocaat. Het Uwv werd vertegenwoordigd door M.P.W.M. Wiertz. Tijdens de procedure heeft de Raad het onderzoek heropend en een deskundige benoemd, die op 25 mei 2021 een rapport heeft uitgebracht. Op 18 augustus 2021 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarop appellant op 7 september 2021 het hoger beroep heeft ingetrokken en verzocht om proceskostenvergoeding.

De Raad heeft overwogen dat, volgens artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van de indiener is tegemoetgekomen. Aangezien het Uwv de gemaakte kosten in de bezwaarfase al heeft vergoed, moest de Raad alleen oordelen over de kosten in beroep en hoger beroep. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten van appellant moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 4.669,76, inclusief de kosten voor rechtsbijstand en deskundigenrapporten.

De uitspraak benadrukt de mogelijkheid van proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder deze kan worden toegewezen. De totale proceskostenveroordeling omvat de kosten voor rechtsbijstand en deskundige, waarbij de Raad de kosten heeft berekend op basis van geldende tarieven en regelgeving. Appellant kan zich voor vergoeding van het griffierecht rechtstreeks tot het Uwv wenden.

Uitspraak

18.6004 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
9 oktober 2018, 17/1960 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 februari 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H.G. in de Braekt hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. In de Braekt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.P.W.M. Wiertz.
De Raad heeft het onderzoek heropend en een deskundige benoemd. De deskundige heeft op 25 mei 2021 een rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft op 18 augustus 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 7 september 2021 heeft mr. In de Braekt namens appellant het hoger beroep ingetrokken en aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft gebruikgemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 18 augustus 2021 volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
Aangezien het Uwv de gemaakte kosten in de bezwaarfase al heeft vergoed, moet de Raad alleen nog oordelen over de in beroep en hoger beroep gemaakte kosten.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De kosten voor de aan appellant verleende rechtsbijstand worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), begroot op € 1.518,- in beroep (1 punt voor het indienen van het (aanvullend) beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 1.897,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het (aanvullend) hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de zienswijze na verslag deskundigenonderzoek).
Appellant heeft in beroep een deskundigenrapport van 4 september 2017 ingezonden van psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing (Hernandez-Dwarkasing). Voor de werkzaamheden van het onderzoek door psychiater Hernandez-Dwarkasing heeft appellant verzocht om vergoeding van 8,5 uur op basis van een uurtarief van € 195,- en administratiekosten van
€ 87,50, in totaal € 2.111,45 (inclusief omzetbelasting). Deze kosten komen gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking. De op de specificatie van de factuur genoemde administratiekosten van € 87,50 komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat artikel 1 van het Bpb niet in deze kosten voorziet. De werkzaamheden van Hernandez-Dwarkasing van 8,5 uur komen voor vergoeding in aanmerking. Met het Uwv is de Raad van oordeel dat, conform het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts), daarbij wordt uitgegaan van een maximaal uurtarief in 2017 van € 121,95. Dit betekent dat een bedrag van 8,5 uur x € 121,95 = € 1.036,58 voor vergoeding in aanmerking komt.
Op grond van artikel 15 van het Bts wordt het bedrag verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd. Dat is in dit geval een bedrag van € 217,68. In totaal moet het Uwv een bedrag van € 1.254,26 vergoeden voor de door appellant ingeschakelde deskundige.
De totale proceskostenveroordeling bedraagt dan € 4.669,76.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellant zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 4.669,76.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2022.
(getekend) S. Wijna
(getekend) A.M.M. Chevalier