ECLI:NL:CRVB:2022:394

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
21/3116 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang en afwijzing verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 juli 2021, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen ongegrond werd verklaard. Appellant heeft in een brief van 6 oktober 2021 aangegeven dat hij de procedure alleen voortzet voor de schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en beide partijen hebben afgezien van het recht om op zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk is wegens gebrek aan procesbelang. Dit betekent dat de Raad geen inhoudelijke beoordeling van de zaak heeft gedaan, omdat appellant enkel de schadevergoeding wilde aanvragen en niet meer in geschil was of het Uwv terecht de WIA-uitkering had geweigerd. De Raad heeft ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen. De redelijke termijn voor de procedure is niet overschreden, aangezien de totale duur van de procedure minder dan vier jaar was.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier L. Winters, en is openbaar uitgesproken op 23 februari 2022. De Raad heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

21.3116 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
22 juli 2021, 19/1319 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 23 februari 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.S. Lassche, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft bij brief van 6 oktober 2021 aan de Raad bericht dat hij de procedure alleen voortzet voor de schadevergoeding in het kader van de overschrijding van de redelijke termijn.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben afgezien van het recht om op zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 5 juli 2018 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 1 februari 2019 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 juli 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 1 februari 2019 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Op 6 oktober 2021 heeft appellant te kennen gegeven dat de procedure uitsluitend wordt voortgezet voor de schadevergoeding.
4. Gelet op de brief van 6 oktober 2021 zal de Raad het hoger beroep van appellant nietontvankelijk verklaren wegens gebrek aan procesbelang en een oordeel geven over het verzoek om vergoeding van schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
4.1.1.
Voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geldt het volgende.
4.1.2.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (CRvB 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen.
4.2.
Het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, wordt afgewezen. De termijn is aangevangen op 20 juli 2018, de dag waarop het Uwv appellants bezwaar tegen het besluit van 5 juli 2018 heeft ontvangen. Op 23 februari 2022 wordt in hoger beroep uitspraak gedaan, zodat de redelijke termijn van vier jaar voor de totale duur van de procedure niet is overschreden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2022.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L. Winters