ECLI:NL:CRVB:2022:390
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek om herziening van een uitspraak over arbeidsongeschiktheidsverzekering niet-ontvankelijk verklaard wegens onredelijke termijn
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2021, waarin zijn verzoek om herziening van een eerdere uitspraak niet-ontvankelijk werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 februari 2022 uitspraak gedaan. Appellant had eerder een verzoek ingediend om een besluit van 23 juli 1996 over zijn recht op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering te herzien. Dit verzoek was ongegrond verklaard door het Uwv, waarna appellant beroep aantekende bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde dit beroep niet-ontvankelijk omdat appellant geen gronden van beroep had ingediend.
Appellant heeft vervolgens op 14 juli 2020 de rechtbank verzocht om herziening van de uitspraak van 10 augustus 2018, met de motivatie dat zijn rechten waren ontnomen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, wat appellant ertoe bracht om hoger beroep in te stellen. De Centrale Raad van Beroep overweegt dat op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht een herzieningsverzoek niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het onredelijk laat is ingediend. In dit geval was het verzoek meer dan een jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak ingediend, zonder dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren gesteld.
De Raad concludeert dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend en vernietigt de aangevallen uitspraak. Het verzoek van appellant wordt alsnog niet-ontvankelijk verklaard en het betaalde griffierecht zal worden terugbetaald. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.