ECLI:NL:CRVB:2022:390

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
21/1155 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een uitspraak over arbeidsongeschiktheidsverzekering niet-ontvankelijk verklaard wegens onredelijke termijn

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2021, waarin zijn verzoek om herziening van een eerdere uitspraak niet-ontvankelijk werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 februari 2022 uitspraak gedaan. Appellant had eerder een verzoek ingediend om een besluit van 23 juli 1996 over zijn recht op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering te herzien. Dit verzoek was ongegrond verklaard door het Uwv, waarna appellant beroep aantekende bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde dit beroep niet-ontvankelijk omdat appellant geen gronden van beroep had ingediend.

Appellant heeft vervolgens op 14 juli 2020 de rechtbank verzocht om herziening van de uitspraak van 10 augustus 2018, met de motivatie dat zijn rechten waren ontnomen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, wat appellant ertoe bracht om hoger beroep in te stellen. De Centrale Raad van Beroep overweegt dat op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht een herzieningsverzoek niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het onredelijk laat is ingediend. In dit geval was het verzoek meer dan een jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak ingediend, zonder dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren gesteld.

De Raad concludeert dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend en vernietigt de aangevallen uitspraak. Het verzoek van appellant wordt alsnog niet-ontvankelijk verklaard en het betaalde griffierecht zal worden terugbetaald. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21/1155 WAO
Datum uitspraak: 17 februari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2021, 20/5412 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het hoger beroep is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 6 januari 2022, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 15 februari 2018 heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen een afwijzende beslissing op zijn verzoek om een besluit van 23 juli 1996 over zijn recht op een uitkering grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering te herzien. Hiertegen heeft appellant bij de rechtbank beroep ingesteld. Dit beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 10 augustus 2018 niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant geen gronden van beroep heeft ingediend.
1.2.
Bij brief van 14 juli 2020 heeft appellant de rechtbank verzocht de uitspraak van 10 augustus 2018 te herzien. Als reden voor zijn verzoek heeft appellant opgegeven: “omdat u mij op basis van het vonnis dat uw eerbiedwaardige rechtbank genomen heeft, mijn rechten heeft ontnomen”.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank afwijzend beslist op dit verzoek.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren ze bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Gelet op de uitspraken van de Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1055, en van 21 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4060, moet in het belang van de rechtseenheid voorop worden gesteld, dat van degene die om herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.3.
Een verzoek om herziening wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten en omstandigheden (nova) dan wel, indien geen nova zijn gesteld, als het is ingediend meer dan een jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
3.4.
De hiervoor in 3.3 geformuleerde regel geldt niet voor het indienen van een verzoek om herziening van een uitspraak over een bestuurlijke boete. Een dergelijk verzoek is niet aan de in 3.3 vermelde termijn van één jaar gebonden.
3.5.
In deze zaak, die geen betrekking heeft op een uitspraak over een bestuurlijke boete, zijn bij het herzieningsverzoek geen nova gesteld en is het herzieningsverzoek meer dan één jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht ingediend. Daarom moet worden geoordeeld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend.
3.6.
Wat in 3.2 tot en met 3.5 is overwogen brengt mee dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het verzoek van appellant alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Het betaalde griffierecht in hoger beroep zal door de griffier van de Raad worden terugbetaald.
3.7.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat de griffier van de Raad het betaalde griffierecht van € 134,- aan appellant terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2022.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) E.X.R. Yi