ECLI:NL:CRVB:2022:364
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 2 augustus 2017 ziek meldde met pijnklachten in de linkerarm en -hand, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een eerstejaars ZW-beoordeling in 2018, waarbij een verzekeringsarts haar belastbaarheid vaststelde, concludeerde het Uwv dat appellante per 2 september 2018 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren tegen de aanpassing van haar functionele mogelijkhedenlijst (FML) door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die lichte beperkingen had vastgesteld voor het werken met een toetsenbord en muis. Het Uwv stelde dat de aanpassing van de FML voldoende gemotiveerd was en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, passend waren. De Raad oordeelde echter dat het Uwv ten onrechte geen nieuwe aanzegtermijn in acht had genomen bij de nieuwe functies die in bezwaar waren geduid. Hierdoor werd de ZW-uitkering van appellante ten onrechte per 2 september 2018 beëindigd.
De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, herroepte het besluit van 20 juli 2018 en bepaalde dat de ZW-uitkering van appellante per 21 januari 2019 beëindigd moest worden. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.600,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.