ECLI:NL:CRVB:2022:361

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
21/3197 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van oorlogsgetroffen status op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1946, een aanvraag ingediend voor toekenning op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). De aanvraag werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat niet was aangetoond dat appellante zelf oorlogsgebeurtenissen had meegemaakt. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat voor erkenning als oorlogsgetroffene de aanvrager zelf gebeurtenissen moet hebben meegemaakt die onder de AOR vallen. De Raad volgt het standpunt van de verweerder dat appellante, gezien haar jonge leeftijd en de omstandigheden, niet kan worden aangemerkt als iemand die persoonlijk is getroffen door de oorlogsgebeurtenissen. De gebeurtenissen die haar ouders en broers en zussen hebben meegemaakt, vonden plaats vóór haar geboorte en kunnen niet worden toegerekend aan appellante. De Raad concludeert dat het bestreden besluit in stand kan blijven en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan op 24 februari 2022, waarbij de proceskosten niet worden vergoed.

Uitspraak

21.3197 AOR

Datum uitspraak: 24 februari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 19 augustus 2021, kenmerk BZ011453681 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Leurink-Ofman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1946, heeft in december 2020 een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de AOR.
1.2.
Bij besluit van 6 juli 2021, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat appellante in omstandigheden heeft verkeerd in de zin van de AOR.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 1 van de AOR – zoals aangevuld bij Ordonnantie van 5 november 1945 (Ned. Ind. Stb. 1946, 118) – wordt onder oorlogsletsel verstaan, voor zover hier van belang:
het lichamelijk, dan wel geestelijk letsel, ziekte daaronder begrepen, hetwelk aan een persoon is overkomen
- als gevolg van een actie van de vijand, van enige handeling of nalatigheid van een onderdeel of lid van de weermacht of van de burgerlijke hulpdiensten in tijd van feitelijke oorlog, dan wel van maatregelen of omstandigheden welke met de oorlogsvoering onverbrekelijk samenhangen;
- gedurende internering, krijgsgevangenschap, gedwongen tewerkstelling, of gedurende gevangenschap, vooronderzoek dan wel aanhouding, als gevolg van verdenking wegens daden, welke gericht waren tegen de bevelen van het Japanse bezettingsleger en niet vallen onder het gewone strafrecht;
- in de periode vanaf 15 augustus 1945 (tot 13 januari 1954, zoals later is bepaald) als gevolg van tegen hem gerichte actie van de bedrijvers van de ongeregeldheden, welke na de capitulatie van Japan in Nederlands-Indië zijn ontstaan, dan wel als gevolg van de maatregelen tot herstel van de orde en rust genomen.
2.2.
Voor het erkennen als oorlogsgetroffene in de zin van de AOR geldt als eerste voorwaarde dat de aanvrager gebeurtenissen als bedoeld in de AOR heeft meegemaakt. Pas als een zodanige betrokkenheid is vastgesteld, kunnen de medische gevolgen daarvan aan de orde komen. Verweerder heeft dan ook terecht zonder voorafgaand medisch onderzoek beoordeeld of appellante oorlogsgebeurtenissen in de zin van de AOR heeft meegemaakt.
2.3.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat appellante zelf oorlogsgebeurtenissen heeft meegemaakt.
2.4.
De Raad volgt verweerder in dat standpunt. Appellante heeft vanwege haar jonge leeftijd nauwelijks herinneringen aan de jaren vanaf haar geboorte tot aan het vertrek van het gezin naar Nederland in 1951. De aanvraag is gebaseerd op informatie uit het sociaal rapport van de aanvraag van haar broer (geboren in 1944). Verweerder heeft relatiedossiers geraadpleegd van de vader, moeder en broers en zusters van appellante. Deze gegevens bieden geen houvast voor de conclusie dat appellante zelf oorlogsgebeurtenissen in de zin van de AOR heeft meegemaakt. Dat wat de moeder is overkomen zijn geen gebeurtenissen waardoor degene die later uit de moeder is geboren persoonlijk is getroffen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan een ongeboren vrucht niet als oorlogsgetroffene in de zin van de AOR worden aangemerkt. [1] De gebeurtenissen die de ouders, broers en zussen van appellante hebben meegemaakt hebben plaatsgevonden vóór de geboorte van appellante en kunnen om die reden niet worden aangemerkt als omstandigheden waardoor appellante zelf persoonlijk is getroffen. Verder is niet gebleken dat appellante op enige wijze persoonlijk betrokken is geweest bij de beschietingen die in Tandjung Berikat hebben plaatsgevonden.
2.5.
Uit 2.4 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2022.
(getekend) H. Lagas
(getekend) R. van Doorn

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1319.