ECLI:NL:CRVB:2022:357
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens termijnoverschrijding en zorgplicht voor postverzorging
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 27 augustus 2019, waarin werd vastgesteld dat hij onterecht een bedrag van € 171.615,70 had ontvangen over de periode van 1 januari 2009 tot en met 22 april 2018. Het bezwaar van de appellant werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de bezwaartermijn op 8 oktober 2019 eindigde, terwijl het bezwaarschrift pas op 10 december 2019 door het Uwv was ontvangen.
De appellant voerde aan dat hij gedetineerd was en daardoor niet in staat was om tijdig kennis te nemen van het besluit. De Raad overwoog dat het Uwv zijn bekendmakingsverplichting had nageleefd door het besluit naar het laatst bekende adres van de appellant te sturen. De omstandigheid dat het Uwv op de hoogte was van de detentie van de appellant, gaf geen rechtsplicht om het besluit op een andere manier bekend te maken. De Raad benadrukte dat het aan de appellant was om zorg te dragen voor de ontvangst van zijn post, ook tijdens zijn detentie.
De Raad concludeerde dat de appellant niet de nodige maatregelen had genomen om tijdig kennis te nemen van de voor hem bestemde post, en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het hoger beroep van de appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.