ECLI:NL:CRVB:2017:2281

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
4 juli 2017
Zaaknummer
15/742 APPA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hilversum. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 23 juni 2014, waarin de duur van zijn uitkering op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) was vastgesteld. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Appellant stelde dat hij het college op 10 juni 2014 telefonisch op de hoogte had gebracht van zijn vakantie en dat er tijdens zijn afwezigheid fouten waren gemaakt bij de postverzorging. De Raad oordeelde echter dat er geen grond was voor verschoonbare termijnoverschrijding. De medewerkster van de gemeente ontkende dat de vakantiedata van appellant waren besproken, en de Raad concludeerde dat het college niet verplicht was om het besluit per e-mail te verzenden. De fouten bij de postverzorging kwamen voor rekening van appellant. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het college.

Uitspraak

15/742 APPA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum (college)
Datum uitspraak: 29 juni 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 2 december 2014, kenmerk 197348 (bestreden besluit).
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2017. Daar is appellant verschenen. Van de zijde van het college is niemand verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was vanaf 21 april 2010 [naam functie] in de gemeente Hilversum. Na zijn aftreden op 9 januari 2013 is aan hem bij besluit van 17 januari 2013 een uitkering op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) toegekend.
1.2.
Bij besluit van 23 juni 2014 heeft het college overeenkomstig het bepaalde in artikel 132 van de Appa de duur van de aan appellant toekomende uitkering gelijkgesteld aan de duur van de periode waarin appellant het [naam functie] bij de gemeente [woonplaats] heeft bekleed, zijnde twee jaar, acht maanden en negentien dagen. Daarbij is aangegeven dat appellant tot
1 oktober 2015 recht heeft op een Appa-uitkering.
1.3.
Tegen het onder 1.2 genoemde besluit van 23 juni 2014 heeft appellant bezwaar gemaakt bij brief van 7 augustus 2014. Dit bezwaar is bij het college is ingekomen op 11 augustus 2014. Het bezwaar is door het college bij bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Dit op de grond dat het bezwaarschrift niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend en geen redenen zijn aangevoerd die de termijnoverschrijding kunnen verontschuldigen.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift
niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2.
Vast is komen te staan dat appellant de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift heeft overschreden. Daarover stelt appellant - kort gezegd - dat hij het college op 10 juni 2014 telefonisch op de hoogte heeft gebracht van zijn vakantie in het buitenland van de derde week van juni tot eind juli, maar dat desondanks het besluit van 23 juni 2014 aan hem is toegezonden. Vervolgens is aangevoerd dat tijdens zijn afwezigheid bij de postverzorging door zijn zoon en dochter iets fout is gegaan en dat de envelop tussen een stapel kranten terecht is gekomen. Dat werd pas ontdekt nadat hij bij thuiskomst de kranten doornam.
2.3.
Evenals het college ziet de Raad in wat appellant heeft gesteld geen grond voor het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. De betreffende medewerkster van de gemeente met wie appellant op 10 juni 2014 telefonisch heeft gesproken heeft uitdrukkelijk ontkend dat de vakantiedata van appellant onderwerp van het gesprek zijn geweest. Zou het college wel op de hoogte zijn geweest van appellants langdurige afwezigheid, dan kan een rechtsplicht van het college om niet over te gaan tot bekendmaking van een besluit in het algemeen niet worden aanvaard (uitspraak van 4 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3040). Anders dan door appellant is betoogd was het college niet gehouden het besluit van 23 juni 2014 ook per e-mail aan hem toe te zenden. Verder dienen de fouten bij de verzorging van de post van door appellant ingeschakelde personen voor rekening te komen van appellant. Het voorgaande betekent dat het college het bezwaar tegen het besluit van 23 juni 2014 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.4.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.V. van Donk

HD