ECLI:NL:CRVB:2022:344
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de toepassing van de wachttijd
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de WAO-uitkering van appellant. Appellant had op 24 september 2017 de wachttijd van 104 weken doorlopen en verzocht om een herbeoordeling van zijn uitkering, die oorspronkelijk was toegekend op 18 september 1996. Het Uwv had eerder, op 29 april 2016, de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld, wat door appellant werd betwist. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen bijzonder geval aanwezig achtte dat een eerdere herziening van de WAO-uitkering rechtvaardigde. De verzekeringsarts had overtuigend gemotiveerd dat appellant pas op 24 september 2017 de wachttijd van 104 weken had doorlopen. De Raad volgde het standpunt van het Uwv dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een terugkeer naar het besluit van 29 april 2016 rechtvaardigden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellant met ingang van 24 september 2017 voldeed aan de vereisten voor de verhoging van zijn WAO-uitkering.
De uitspraak bevestigt dat de herziening van de WAO-uitkering van appellant niet eerder kan ingaan dan een jaar voor de aanvraag van 24 september 2018, en dat de wachttijd van 104 weken arbitrair is vastgesteld. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, met verbetering van gronden, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.