ECLI:NL:CRVB:2022:340
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en weigering WIA-uitkering wegens niet vervulde wachttijd
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante en de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die sinds 2 januari 2017 ziek was, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv weigerde deze omdat zij niet de vereiste wachttijd van 104 weken had voltooid. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard.
De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat zij niet de voorgeschreven wachttijd had vervuld. De Raad onderschreef de medische beoordelingen van het Uwv en concludeerde dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De Raad verwierp het standpunt van appellante dat haar psychische klachten onvoldoende waren meegewogen en dat zij meer beperkt was dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was aangenomen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om een onafhankelijk deskundige te benoemen af.
De uitspraak benadrukt het belang van de medische beoordeling en de onderbouwing van de geschiktheid van functies voor de betrokken verzekerde. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de toetsing ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante, en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was.