ECLI:NL:CRVB:2022:331

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
21/2831 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag erkenning als burger-oorlogsslachtoffer onder de Wubo

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1945, een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat niet voldoende was aangetoond dat appellante direct betrokken was bij oorlogsgeweld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en op 28 januari 2022 uitspraak gedaan.

De Raad oordeelde dat de door appellante en haar familie gegeven verklaringen over beschietingen niet voldoende bewijs boden voor directe betrokkenheid bij het oorlogsgeweld. De Wubo vereist dat de aanvrager daadwerkelijk lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen door directe betrokkenheid bij de gewelddadigheden. De Raad concludeerde dat de situatie waarin appellante zich bevond, hoewel angstig, niet voldeed aan de criteria van de Wubo.

Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en het bestreden besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad bleef in stand. De uitspraak werd gedaan door H. Lagas, met D. Al-Zubaidi als griffier, en vond plaats in het openbaar.

Uitspraak

21.2831 WUBO

Datum uitspraak: 28 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], U.S.A. (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Rijpkema, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 juni 2021, kenmerk BZ011391428 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2021. Namens appellante is verschenen mr. Rijpkema. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1945, heeft in november 2019 een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering.
1.2.
Bij besluit van 6 juli 2020, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat appellante is getroffen oorlogsgeweld als bedoeld in de zin van de Wubo. In dat verband is overwogen dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat appellante direct betrokken is geweest bij beschietingen aan de [plek] in [plaats] in 1945-1946. Wat betreft de inval/aanval door Indonesiërs waarbij het gezin in het nauw kwam is geconcludeerd dat deze voor de geboorte van appellante heeft plaatsgevonden.
2. Het beroep van appellante is uitsluitend gericht tegen het door verweerder niet aanvaarden van een directe betrokkenheid bij beschietingen.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wubo wordt – voor zover hier van belang – onder burger-oorlogsslachtoffer verstaan degene die tijdens de oorlogsjaren 19401945 of gedurende de daaraan aansluitende periode van ongeregeldheden in het toenmalig NederlandsIndië (de zogenoemde Bersiapperiode) als burger lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen ten gevolge van:
- met de krijgsverrichtingen of ongeregeldheden direct verbonden handelingen of omstandigheden;
- direct tegen hem gerichte handelingen of maatregelen van de Japanse bezetter of daarmee vergelijkbare omstandigheden tijdens de Bersiapperiode;
- confrontatie met extreem geweld tegen derden door de Japanse bezetter of daarmee vergelijkbare omstandigheden tijdens de Bersiapperiode.
Hieruit volgt dat als eerste voorwaarde geldt dat de aanvrager (direct) betrokken is geweest bij oorlogsgeweld.
3.2.
Naar aanleiding van de aanvraag van appellante heeft verweerder relatiedossiers geraadpleegd van de ouders van appellante en van haar broers en zusters. Daarnaast zijn verklaringen overgelegd van een broer en zuster.
3.3.
Op grond van de voorhanden gegevens heeft ook de Raad niet kunnen vaststellen dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo, omdat geen bevestiging is verkregen dat zij direct betrokken is geweest bij beschietingen. Dat uit de verklaringen van appellante en haar broer en zuster blijkt dat sprake was van een angstige situatie vanwege beschietingen en dat soms kogelgaten en platgeslagen kogels werden aangetroffen, kan op zichzelf niet leiden tot het aannemen van een directe betrokkenheid daarbij zoals de Wubo vereist. Naar vaste rechtspraak [1] is voor een directe betrokkenheid van belang of de betrokkene zelf hierbij gewond is geraakt, rechtstreeks geconfronteerd is geweest met verwondingen dan wel met het omkomen van naasten en de plaats waar betrokkene verbleef dan wel zich schuilhield tijdens de gebeurtenis. Uit de door appellante, haar broer en zuster gegeven beschrijving van de beschieting blijkt dat van een directe persoonlijke betrokkenheid in de zin van de Wubo niet kan worden gesproken.
3.4.
Uit 3.3 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2022.
(getekend) H. Lagas
(getekend) D. Al-Zubaidi

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 16 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3984.