ECLI:NL:CRVB:2017:3984
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1944, een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag is afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat niet voldoende bewijs is geleverd dat appellante daadwerkelijk is getroffen door oorlogsgeweld. De Raad heeft de zaak behandeld en op 16 november 2017 uitspraak gedaan.
De appellante heeft in juli 2015 haar aanvraag ingediend, maar de Pensioen- en Uitkeringsraad heeft deze afgewezen op 15 december 2015, een beslissing die in bezwaar is gehandhaafd. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bevestiging is van een vlucht van Kupang naar Sumbawa onder levensbedreigende omstandigheden, en dat er geen directe betrokkenheid van appellante bij beschietingen in Malang in 1949 is aangetoond.
Tijdens de zitting op 7 september 2017 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat, en is er een getuige gehoord, de broer van appellante. De Raad heeft de ingediende bewijsstukken en getuigenverklaringen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de vlucht van appellante niet onder levensbedreigende omstandigheden heeft plaatsgevonden. De Raad heeft ook opgemerkt dat het meemaken van beschietingen alleen als oorlogsgeweld kan worden erkend als de betrokkene daar direct bij betrokken is geweest, wat in dit geval niet is aangetoond.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de Pensioen- en Uitkeringsraad in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.