ECLI:NL:CRVB:2022:32

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
19/592 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen en medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellant, geboren in 1991, die sinds zijn zesde verjaardag lijdt aan diabetes mellitus type I en later de diagnose myasthenia gravis kreeg. De Raad oordeelde dat de aanvraag van appellant terecht was afgewezen omdat hij arbeidsvermogen had. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben overtuigend gemotiveerd dat appellant niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt op basis van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong. De rechtbank had eerder de conclusie van de deskundige H.M.T. Offermans gevolgd, die stelde dat appellant op 15 april 2014 niet over arbeidsvermogen beschikte, maar de Raad oordeelde dat er geen duurzaam gebrek aan arbeidsvermogen was aangetoond. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv niet had beoordeeld of appellant alsnog jonggehandicapte was geworden. De Raad verzocht het Uwv om deze vraag alsnog te onderzoeken, maar concludeerde dat de eerdere afwijzing van de Wajong-aanvraag terecht was.

Uitspraak

19 592 WAJONG

Datum uitspraak: 5 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 december 2018, 15/7062 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 april 2019 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 3 juni 2021. Namens appellant is mr. Küçükünal verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Geldof.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
De Raad heeft het Uwv verzocht aandacht te besteden aan de zogeheten “WajongAmbervraag”.
Het Uwv heeft aan dat verzoek voldaan en daartoe een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 juli 2021 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 juli 2021 ingediend.
Appellant heeft op deze stukken gereageerd bij brief van 27 augustus 2021.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.Appellant, geboren [geboortedatum] 1991, is sinds zijn zesde verjaardag bekend met diabetes mellitus type I (diabetes) heeft in 2010 het diploma MBO1 niveau grafisch assistent behaald. Daarna is hij verder gegaan met niveau 2; medio 2012 is hij met de opleiding gestopt door een gebrek aan begeleiding en het niet kunnen verkrijgen van een stage. Van 2012 tot 2013 heeft hij een aantal maanden als vuilnisman gewerkt. In 2013 is hij gestart met de opleiding Sign Medewerker op het ROC. Na een goed verlopen eerste jaar is hij overgegaan naar de tweede klas, waarna hij rond de zomer van 2014 te maken kreeg met meer fysieke klachten als gevolg van de bij hem in april 2014 gestelde diagnose myasthenia gravis (myasthenia, een neurologische aandoening). Vanaf september 2014 heeft appellant nauwelijks meer onderwijs gevolgd als gevolg van medische klachten.
1.2.
Appellant heeft met een door het Uwv op 2 maart 2015 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat hij sinds juli 2014 last ervaart van een combinatie van diabetes en myasthenia. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de behandelend neuroloog van 23 september 2014 en 23 februari 2015 vieren een aantal stukken van de apotheek van 17 oktober 2014, waarop de medicatie van appellant is vermeld. Naar aanleiding van deze aanvraag hebben onderzoeken plaatsgevonden door een voor het Uwv werkzame arts en een arbeidsdeskundige.
1.2.1.
In een rapport van 30 april 2015 heeft de arts vastgesteld dat appellant op zijn 18de verjaardag als gevolg van de diabetes beperkt belastbaar was, maar desondanks nog redelijk adequaat kon functioneren. Tijdens zijn opleiding heeft zich een andere aandoening geopenbaard, myasthenia, die momenteel tot forsere klachten, beperkingen en verminderd functioneren leiden. Arbitrair gelden ook de beperkingen samenhangend met de neurologische aandoening. Volgens de arts is appellant wel ten minste vier uur per dag belastbaar en kan hij aaneengesloten werken gedurende ten minste een periode van een uur. Volgens deze arts mag verbetering van de belastbaarheid worden verwacht afhankelijk van het therapieresultaat.
1.2.2.
In een rapport van 1 mei 2015 heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat appellant een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie (scannen), beschikt over basale werknemersvaardigheden, ten minste vier uur per dag belastbaar is en ten minste een uur aaneengesloten kan werken zonder een wezenlijke onderbreking van het productieproces en dus arbeidsvermogen heeft.
1.2.3.
In overeenstemming met de conclusies van de arts en de arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 7 mei 2015 de aanvraag van appellant afgewezen omdat hij arbeidsvermogen heeft.
1.3.
Appellant heeft tegen het besluit van 7 mei 2015 bezwaar gemaakt. Zijn diabetes is ontregeld en met de spierziekte myasthenia erbij is het alleen maar zwaarder en erger geworden. Appellant heeft een brief van zijn behandelend neuroloog van 21 april 2015 bijgevoegd.
1.3.1.
In een rapport van 22 september 2015 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellant over basale werknemersvaardigheden beschikt. Medische gronden voor het tegendeel zijn er niet. Appellant kan ook een uur aaneengesloten werken en vier uur per dag passende activiteiten ontplooien. Mits activiteiten passend zijn, speelt er geen pathologie die maakt dat appellant geen vier uur per dag activiteiten kan hebben en er speelt geen pathologie die (mentaal) maakt dat appellant geen continuïteit heeft in het bezig kunnen zijn, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die ook vermeldt dat er geen sprake is van duurzaamheid (van de afwezigheid van arbeidsvermogen): er zijn nog verschillende, door hem concreet benoemde behandelopties die kunnen leiden tot verbetering van de fysieke belastbaarheid van appellant.
1.3.2.
In een rapport van 24 september 2015 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat er geen aanleiding is af te wijken van de conclusie van de arbeidsdeskundige.
1.3.3.
In overeenstemming met de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv bij besluit van 6 oktober 2015 (bestreden besluit) het door appellant tegen het besluit van 7 mei 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft de rechtbank verzekeringsarts H.M.T. Offermans benoemd als deskundige. Offermans heeft op 27 juli 2017 als volgt geantwoord op de vragen van de rechtbank:
“1a. Kunt u instemmen met het standpunt van het Uwv dat betrokkene op 23 januari 2019 tenminste 4 uur per dag belastbaar is?
Op 23 januari 2019 was er ondanks de op dat moment reeds manifeste stoornissen (diabetes mellitus en asthma) nog geen aanleiding om betrokkenes duurbelastbaarheid als beperkt in te schatten. Een werkduur van tenminste 4 uur per dag was op genoemde datum haalbaar. Het ziektebeeld dat zich in 2014 openbaarde (myasthenia gravis) leidde echter wel tot ernstige beperkingen van de duurbelastbaarheid, waardoor een werkduur van tenminste 4 uur per dag naar mijn inschatting sinds het manifest worden van genoemde aandoening niet langer tot de mogelijkheden behoort.
1.b. Kunt u instemmen met het standpunt dat betrokkene tenminste één uur aaneengesloten kan werken zoals de aangegeven taak scannen zonder wezenlijke onderbreking van het productieproces? De rechtbank verzoekt u gemotiveerd aan te geven om welke reden dat volgens u al dan niet het geval is.
Ook bij de beantwoording van deze vraag maak ik onderscheid tussen de situatie vóór en na het ontstaan van het ziektebeeld myasthenia gravis. Voordat deze ziekte zich openbaarde kon betrokkene in staat worden geacht om gedurende 1 uur aaneengesloten werkzaamheden te verrichten, zoals bijvoorbeeld de door de arbeidsdeskundige beschreven taak “Scannen”(1502)”. Als gevolg van de myastenia gravis acht ik betrokkene echter buiten staat om gedurende 1 uur aaneengesloten te zitten, staan of lopen, gelet op de beperkingen die zich voordoen na repeterende musculaire activiteit (lopen) en/of langer dan een ½ uur aanhoudende statische belasting, zoals tijdens staan en zitten, waardoor betrokkene aangewezen is op zeer regelmatige/substantiële rustpauzes na betrekkelijk kortdurende dynamische of statische belasting. Uit de door de arbeidsdeskundige (…) gegeven beschreven beschrijving van de functies “Scannen 1502)” maak ik niet op dat in die functie afdoende rekening wordt gehouden met betrokkenes recuperatiebehoefte.”
2.2.
Partijen hebben op het rapport van Offermans gereageerd, het Uwv door middel van rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 augustus 2017 en 28 september 2017, appellant bij brief van 23 februari 2018.
2.3.
In zijn rapport van 17 augustus 2018 heeft Offermans op vragen van de rechtbank en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, voor zover van belang, als volgt geantwoord:
1.
Weging van het feit dat betrokkens situatie tussen het moment van beoordeling in geding en mijn onderzoek achteruit blijkt te zijn gegaan.
(….)
Zoals uit mijn rapportage moge blijken acht ik per 23 januari 2009 betrokken nog ‘slechts’ beperkt in relatie tot de -op dat moment manifeste- aandoeningen diabetes mellitus en asthma. Van beperkingen van zijn duurbelastbaarheid was op dat moment naar mijn mening nog geen sprake. Het manifest worden van de Myasthenia Gravis (in de loop van 20140 maakte dat betrokkenes beperkingen significant toenamen. Tijdens het onderzoek door de primaire arts (…) bleek dat de (Prednison)behandeling die in verband met laatstgenoemde aandoening werd ingezet tot forse ontregelingen leidde van de suikerstofwisseling. Betrokkenes activiteitenpatroon bleek zich al met al te beperken tot zelfzorg (waarbij hij op een aantal dagen ook aangewezen is op hulp door anderen) en passieve activiteiten. Voor wat betreft de diabetes mellitus bleek er sprake te zijn van wijzigingen in de zin van een -in de loop van de tijd- verhoogde insulinebehoefte, gewichtstoename en verlies van het vermogen om ontregelingen van de bloedsuikerspiegel spontaan te herkennen. De gemeten bloedsuikerwaardes bleken sterk te schommelen, met zowel veel te hoge als veel te lage waardes.
De stelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat betrokkenes gezondheidstoestand na het onderzoek door de primaire arts (…) verslechterde onderschrijf ik slechts zeer ten dele. Het manifest worden van de Myasthenia Gravis leidde vanaf 2014 tot aanvullende behandeling met Prednison, hetgeen een ontregelende uitwerking bleek te hebben op de Diabetes Mellitus, die voordien nog relatief stabiel was. De beperkingen die aldus ontstonden noopten tot het afbreken van de opleiding die betrokkene voordien nog volgde.
2.
Uitleg (vanuit het perspectief van het WAJONG-toetsingskader) omtrent mijn oordeel dat betrokkene gedurende minder dan 4 uur per dag een passende taak zou kunnen verrichten.
Ik acht betrokkenes duurbelastbaarheid sterk beperkt, in relatie tot de belemmeringen die hij ondervindt van de ziektebeelden Myasthenia Gravis en Diabetes Mellitus. Beide aandoeningen gaan gepaard met aantasting van energetische vermogens. Daarbij komt dat de (Prednison)behandeling van de Myasthenia Gravis van negatieve invloed is op de Diabetes Mellitus.
Tegen de achtergrond van de verzekeringsgeneeskundige standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid (waarnaar verwezen wordt in het WAJONG-toetsingskader) schat ik de duurbelastbaarheid (..) in op ongeveer twee uur per dag: ruim binnen periode van vier uur werken is voor betrokkene een zodanige recuperatietijd nodig dat binnen dezelfde dag niet nogmaals gedurende ongeveer twee uur een arbeidsprestatie kan worden geleverd.
3.
Uitleg (vanuit het perspectief van het WAJONG-toetsingskader) omtrent mijn oordeel dat betrokkene niet minimaal 1 uur aaneen een taak kan vervullen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt terecht dat het WAJONG-toetsingskader zich voor wat betreft deze voorwaarden richt op mentale capaciteiten, waaraan in het geval van betrokkene inderdaad niet behoeft te worden getwijfeld.
4.
Antwoord op de vraag of er reeds per datum in geding tot duurzaamheid (in de zin van de WAJONG) moest worden besloten.
In strikte zin stond op het moment dat betrokkene werd doorverwezen naar het Erasmus MC nog niet vast dat er geen aanvullende behandelopties meer voor hem beschikbaar waren. Per saldo heeft deze verwijzing echter geen nadere (bruikbare) opties opgeleverd.
Aanpassing van medicatie leidde niet tot verbeteringen, operatieve behandeling (thymectomie) werd niet geïndiceerd geacht. De -voortgezette- leefregel om de feitelijk ervaren grenzen van lichamelijke inspanning te respecteren gold reeds vanaf het moment dat de diagnose Myasthenia Gravis was gesteld.”
2.4.
In een rapport van 4 september 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op het rapport van deskundige Offermans. De verzekeringsarts acht het antwoord van Offermans op vraag 2 geenszins overtuigend, maar stelt tegelijk dat dat er verder weinig meer toe doet, waar Offermans bij 4 bevestigt dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen basis was voor duurzaamheid in de zin van de Wajong 2015: zonder duurzaamheid was er geen grond voor een Wajong-uitkering.
2.5.
Appellant heeft opgemerkt dat uit het nader rapport van Offermans kan worden geconcludeerd dat hij wel recht heeft op een Wajong-uitkering.
2.6.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten en het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten in beroep en het door appellant betaalde griffierecht. De rechtbank heeft de door haar ingeschakelde deskundige Offermans gevolgd in zijn conclusie dat appellant op 15 april 2014 niet over arbeidsvermogen beschikte. Vervolgens heeft de rechtbank (in overweging 7.6 van de aangevallen uitspraak) overwogen dat dit onverlet laat dat Offermans het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er ten tijde van de doorverwijzing van appellant naar het Erasmus MC, en dus op de datum in geding, nog behandelopties waren, heeft onderschreven. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze gemotiveerd welke opties dat waren en concreet aangegeven waarom die opties tot verbetering van de belastbaarheid konden leiden. Dat Offermans stelt dat achteraf bezien de verschillende opties niet tot verbetering van de belastbaarheid hebben geleid, doet daaraan niet af. Voor zover appellant per 15 april 2014 geen arbeidsvermogen had, is daarom niet gebleken dat dat arbeidsvermogen op dat moment duurzaam afwezig was, aldus de rechtbank.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is en dat Offermans ten onrechte het voortschrijdende karakter van zijn ziekte niet heeft meegewogen. Appellant heeft daarnaast aangevoerd dat hij zijn aandoeningen al vanaf jonge leeftijd heeft, hoewel de myasthenia gravis pas op latere leeftijd op ernstige wijze kenbaar is geworden.
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 april 2019 bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar overwegingen 5 en 6 van de aangevallen uitspraak. Aanvullend is nog van belang artikel 1a:1, lid 2: “De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voorkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.”
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat deze situatie zich hier voordoet. Het deskundigenrapport van Offermans van 27 juli 2017, zoals aangevuld en nader verduidelijkt en gepreciseerd in het rapport van 17 augustus 2018, geeft een inzichtelijk en overtuigend antwoord op de vraag of de arbeidsongeschiktheid van appellant op 15 april 2014 al dan niet duurzaam was te achten, welk vraag door de deskundige uiteindelijk in ontkennende zin is beantwoord. In wat appellante daartegen in hoger beroep heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor een ander oordeel dat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft gegeven. Onderschreven wordt wat de rechtbank daartoe in overweging 7.6 van de aangevallen uitspraak, zoals hiervoor in 2.6 kort samengevat, heeft overwogen.
4.3.
Bij het bestreden besluit heeft het Uwv echter verzuimd te beoordelen of appellant op grond van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong alsnog kan worden aangemerkt als jonggehandicapte en in aanmerking komt voor een Wajonguitkering, omdat hij alsnog jonggehandicapte is geworden (vgl. de uitspraak van de Raad van 24 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2565). Vastgesteld is dat in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 september 2015, 15 december 2015, 28 augustus 2017, 4 september 2018 en 1 april 2019 aan deze “Wajong-Amber-vraag” geen aandacht is besteed.
4.4.
Om te komen tot een definitieve geschilbeslechting is het Uwv verzocht alsnog aan deze vraag aandacht te besteden.
4.5.
In de rapporten van 6 juli 2021 en 26 juli 2021 hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant niet op grond van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong alsnog jonggehandicapte is geworden. In bedoelde periode van vijf jaar was appellant ondanks zijn diabetes en asthma in staat om gedurende ten minst een periode van een uur aaneengesloten te werken en was hij ten minste vier uur per dag belastbaar. Medische gronden om aan te nemen dat de myasthenia gravis wellicht al sinds het 18de jaar aanwezig was, maar pas in mei 2014 tot uiting kwam, zijn er niet volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er zijn geen aanknopingspunten om aan dit oordeel te twijfelen. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wordt geconcludeerd dat appellant in staat moet zijn geweest de taak scannen (1502) uit te voeren. Daarnaast beschikte appellant over zogeheten basale werknemersvaardigheden, aldus deze arbeidsdeskundige. In wat door appellant daartegen in een reactie van 27 augustus 2021 naar voren is gebracht, wordt geen aanleiding gezien te twijfelen aan deze conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5.Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2022.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) V.M. Candelaria