ECLI:NL:CRVB:2022:2872

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
22/937 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuim staatssecretaris om tijdig een nieuw besluit te nemen inzake militair invaliditeitspensioen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar door de staatssecretaris van Defensie. De appellant, een militair, had eerder een verzoek ingediend voor toekenning van een militair invaliditeitspensioen vanwege een longaandoening. De Raad had in een eerdere uitspraak op 22 april 2021 de staatssecretaris opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen, maar deze had verzuimd om binnen de wettelijk gestelde termijn van zes weken een besluit te nemen. De appellant heeft de staatssecretaris op 24 februari 2022 in gebreke gesteld, waarna het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op 17 maart 2022 is ingesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet binnen de termijn heeft beslist en heeft het beroep gegrond verklaard. De Raad heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen en heeft bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 379,50 en moet hij het griffierecht van € 50,- vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

22.937 MPW

Datum uitspraak: 7 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 22 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:912, heeft de Raad, voor zover van belang, de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 februari 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:14896, vernietigd, het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 11 december 2017 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Daarbij heeft de Raad de staatssecretaris opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen het door de staatssecretaris nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Namens appellant heeft mr. N.I. van Os beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift en, desgevraagd, nog een nader stuk ingediend.

OVERWEGINGEN

1.1.
In de uitspraak van 22 april 2021 (de uitspraak) lag ter toetsing, kort samengevat, voor de
gehandhaafde afwijzing van het verzoek van appellant om toekenning van een militair invaliditeitspensioen vanwege een longaandoening. In de uitspraak heeft de Raad (onder meer) overwogen dat de staatssecretaris in het geheel niet was ingegaan op het standpunt van appellant over de blootstelling aan gevaarlijke stoffen onder oorlogsnabootsende omstandigheden. De Raad heeft het bestreden besluit daarom vanwege een motiveringsgebrek vernietigd, wat betekende dat de staatssecretaris een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant moest nemen.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.1.
Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
2.1.2.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb kan het
beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2.1.3.
Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
2.2.
De Raad stelt vast dat aangaande de nieuwe beslissing op bezwaar de beslistermijnen zoals opgenomen in artikel 7:10 van de Awb gelden. Nu niet is gebleken dat zal worden beslist na advies van een commissie, moet worden uitgegaan van een beslistermijn van zes weken, te rekenen vanaf 22 april 2021, de datum van verzending van de uitspraak. Dat betekent dat op 3 juni 2021 op het bezwaar had moeten zijn beslist. De staatssecretaris heeft verzuimd om binnen deze termijn een nieuw besluit te nemen. Appellant heeft de staatssecretaris op 24 februari 2022 in gebreke gesteld. In aanmerking genomen dat het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit meer dan twee weken later is ingesteld, namelijk op 17 maart 2022, zal de Raad het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaren en dit besluit vernietigen.
2.3.
De Raad is van oordeel dat appellant er belang bij heeft dat de staatssecretaris een reëel besluit met voortvarendheid neemt. Uit ingekomen informatie van de staatssecretaris blijkt dat het invaliditeitspercentage zal worden vastgesteld, dat de verzekeringsarts die appellant op 13 mei 2022 medisch heeft onderzocht het rapport binnen drie maanden zal opmaken, waarna de beslissing op bezwaar zal volgen. Het voorgaande leidt de Raad ertoe de staatssecretaris met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb, op te dragen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beslissing op het bezwaar te nemen en bekend te maken aan appellant. Ten slotte zal de Raad met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepalen dat de staatssecretaris een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,- bedraagt, met een maximum van € 15.000,-.
2.4.
Aanleiding bestaat om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep, tot een bedrag van € 379,50 voor verleende rechtsbijstand (waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar van 3 november 2016 gegrond en vernietigt dat besluit;
- draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen en bekend te maken aan appellant;
- bepaalt dat de staatssecretaris een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor gegeven termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,- bedraagt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 379,50;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan appellant het in beroep betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2022.
(getekend) H. Lagas
(getekend) L.C. van Bentum