ECLI:NL:CRVB:2022:2863

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
19/1823 WMO-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring verzoek om wraking in hoger beroep inzake bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om wraking van de behandelend rechters in een hoger beroep. Verzoekers, die in een procedure tegen het college van burgemeester en wethouders van Almere betrokken waren, hebben op 17 juli 2022 een wrakingsverzoek ingediend. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 maart 2019. Tijdens de zitting op 30 maart 2022 hebben de verzoekers geprobeerd getuigen te laten horen, maar dit verzoek werd door de Raad afgewezen. De verzoekers voelden zich niet serieus genomen en waren van mening dat de rechters niet onpartijdig waren.

De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de verzoekers niet tijdig hebben gehandeld volgens artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De feiten die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek waren verzoekers al op 13 juni 2022 bekend, maar zij hebben gewacht tot 17 juli 2022 om het verzoek in te dienen. De Raad concludeerde dat het verzoek om wraking niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de verzoekers niet binnen de gestelde termijn hebben gehandeld. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter E. Dijt en de leden S.B. SmitColenbrander en G.A.J. van den Hurk, met J.E. Eikelenboom als griffier. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 september 2022.

Uitspraak

19.1823 WMO-W

Datum beslissing: 21 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] (verzoekers)
PROCESVERLOOP
Verzoekers hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 maart 2019, 17/3813, in het geding tussen verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van Almere (college).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2022, met als behandelend rechters J. Brand, D. Hardonk-Prins en A.E. Dutrieux. Voorafgaand aan het onderzoek ter zitting en ter zitting hebben verzoekers de Raad verzocht om getuigen op te roepen en te horen. Dit verzoek hebben verzoekers na afloop van de zitting herhaald bij brief van 15 april 2022. De Raad heeft deze brief op 12 mei 2022 retour gezonden, omdat het onderzoek ter zitting is gesloten.
Bij brief van 6 mei 2022 heeft de Raad verzoekers bericht dat de termijn voor het doen van uitspraak is verlengd tot 22 juni 2022.
Verzoekers hebben bij brief van 2 juni 2022 verzocht het onderzoek te heropenen en nogmaals met klem gepleit voor het horen van getuigen. Bij brief van 13 juni 2022 heeft de Raad in reactie daarop verzoekers bericht geen aanleiding te zien het onderzoek te heropenen, omdat tot op heden niet is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
Bij brief van 20 juni 2022 heeft de Raad verzoekers bericht dat de termijn voor het doen van uitspraak opnieuw is verlengd en dat op 20 juli 2022 om 9.30 uur uitspraak zal worden gedaan.
Verzoekers hebben op 17 juli 2022 een verzoek om wraking van de behandelend rechters ingediend.
De behandelend rechters hebben in hun reactie op het wrakingsverzoek te kennen gegeven niet te berusten in dat verzoek.
Verzoekers en de behandelend rechters zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 12 september 2022. Verzoeker Tiemens is verschenen. De behandelend rechters zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
1.2.
Ingevolge artikel 8:16, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek om wraking gedaan, zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2. Verzoekers hebben aan hun verzoek om wraking, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Verzoekers voelen zich niet serieus genomen. De meervoudige kamer heeft geen bereidheid getoond om over te gaan tot waarheidsvinding en het boven tafel krijgen van cruciale feiten door getuigen te horen. Bij verzoekers is daarom in deze procedure de objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de behandelend rechters ontstaan.
3.1.
Door met het indienen van het wrakingsverzoek te wachten tot 17 juli 2022 hebben verzoekers niet gehandeld overeenkomstig artikel 8:16, eerste lid, van de Awb. De aanleiding voor verzoekers om de behandelend rechters te wraken is gelegen in het niet honoreren van hun verzoek om het onderzoek te heropenen voor het horen van getuigen. Die omstandigheid was verzoekers al op 13 juni 2022 bekend. In reactie op hun brief van 2 juni 2022, waarin zij hun verzoek om getuigen te horen met klem hebben herhaald, ontvingen verzoekers namelijk de brief van 13 juni 2022, waarbij is bericht dat de Raad niet tot heropening van het onderzoek overgaat. Daarna ontvingen zij de brief van 20 juni 2022, waarbij is aangekondigd dat op 20 juli 2022 uitspraak zal worden gedaan. Niettemin hebben verzoekers ook na ontvangst van de laatste brief van 20 juni 2022 bijna een maand gewacht met de indiening van hun wrakingsverzoek. Het feit dat, zoals verzoeker ter zitting heeft toegelicht, het verzoek om wraking een zwaar middel is dat verzoekers niet lichtzinnig hebben willen gebruiken, rechtvaardigt niet dat zij na de brieven van 13 en 20 juni 2022 nog zo lang hebben gewacht met de indiening van het wrakingsverzoek.
3.2.
Dit betekent dat het verzoek om wraking niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gedaan door E. Dijt als voorzitter en S.B. SmitColenbrander en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van J.E. Eikelenboom als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2022.
(getekend) E. Dijt
(getekend) J.E. Eikelenboom