ECLI:NL:CRVB:2022:285

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
20/3601 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2022 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 13 augustus 2020. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E.W. van Voolen, had verzocht om herziening van de uitspraak waarin zijn WIA-uitkering was vastgesteld. Het verzoek was gebaseerd op de stelling dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die, indien deze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.

De Raad heeft echter geoordeeld dat verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die voldoen aan de strikte voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft vastgesteld dat het rapport van de psycholoog Van Rijn, dat door verzoeker was ingediend, niet voldeed aan de eisen voor herziening, omdat het rapport van na de eerdere uitspraak was en geen nieuwe feiten bevatte die niet eerder bekend konden zijn.

De Raad heeft benadrukt dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de eerdere uitspraak, maar om een uitspraak te herstellen die berust op een onjuist feitelijk uitgangspunt. Aangezien verzoeker niet aan de voorwaarden voor herziening voldeed, heeft de Raad het verzoek afgewezen. De uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, met S.C. Scholten als griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 januari 2022.

Uitspraak

20 3601 WIA

Datum uitspraak: 27 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van
13 augustus 2020, 18/3808
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens verzoeker heeft mr. E.W. van Voolen, advocaat, verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 13 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1869. Verzoeker heeft daarbij stukken ingediend.
Het Uwv heeft op dat verzoek een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2021. Namens verzoeker is mr. Van Voolen verschenen. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 8 maart 2011 heeft het Uwv verzoeker een uitkering op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Verzoeker heeft zich op 7 juli 2016 bij het Uwv gemeld vanwege een verslechterde gezondheid. Bij besluit van 31 maart 2017 heeft het Uwv na medisch en arbeidsdeskundig onderzoek vastgesteld dat verzoeker 47,88% arbeidsongeschikt wordt geacht, dat dit leidt tot de arbeidsongeschiktheidsklasse 35-80% en dat zijn WIA-uitkering tot 1 april 2019 niet wijzigt. Bij besluit van 19 oktober 2017 heeft het Uwv het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 31 maart 2017 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 mei 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland het beroep van verzoeker tegen het besluit van 19 oktober 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij zijn uitspraak van 13 augustus 2020 heeft de Raad deze uitspraak van 24 mei 2018 bevestigd. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de daaruit voortvloeiende conclusies onderschreven. Het door verzoeker in hoger beroep ingebrachte expertiserapport van 9 januari 2020 van registerpsycholoog drs. C.J. van Rijn heeft niet geleid tot een ander oordeel. Van Rijn heeft geconcludeerd dat bij verzoeker onder meer sprake was van stoornissen in de concentratie en het geheugen alsmede dat verzoeker energetisch beperkt was. De conclusies in het rapport, dat afkomstig is van een psycholoog en niet van een arts, staan haaks op de conclusies van psychiater J.T.M. van Griensven, die als reden van de opname een medicatieswitch noemt en vermeldt dat de aandacht van verzoeker goed te trekken en te behouden is en dat er een laag suïciderisico is. Het advies luidt activatie en het inschakelen van de huisarts bij oplopende spanningen. Ook de verzekeringsartsen en verzekeringsartsen bezwaar en beroep van het Uwv en de door het Uwv ingeschakelde deskundige hebben geen stoornissen in concentratie en geheugen geconstateerd. Deze artsen hebben verzoeker onderzocht dicht bij de datum in geding. De Raad heeft overwogen dat Van Rijn in zijn rapport niet heeft aangegeven hoe hij tot zijn afwijkende conclusies is gekomen en niet inzichtelijk gemaakt op welke onderzoeksmethoden hij zich heeft gebaseerd.
3.1.
Verzoeker heeft zijn herzieningsverzoek gebaseerd op de stelling dat hij gegevens heeft aangedragen die, als deze gegevens de Raad bekend zouden zijn geweest, tot een andere uitkomst hadden geleid. Verzoeker heeft een rapport van 6 oktober 2020 van registerpsycholoog Van Rijn ingediend, waarin Van Rijn onder meer heeft gesteld dat de weergave van zijn diagnose in de uitspraak van 13 augustus 2020 onvolledig en daarmee onjuist is en waarin Van Rijn zijn onderzoeksmethode nader heeft omschreven en toegelicht. Verzoeker heeft gesteld dat aan het rapport van Van Rijn van 9 januari 2020 te weinig aandacht is besteed en te weinig waarde is gehecht. Verder heeft verzoeker gesteld dat behandeling of onderzoek door psychiater Van Griensven niet heeft plaatsgevonden en dat dit niet eerder bekend was.
3.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het herzieningsverzoek moet worden afgewezen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een onherroepelijk geworden uitspraak op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 26 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1615) dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. In beginsel kunnen slechts aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening leiden. Dit kan alleen indien is voldaan aan de strikte voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
4.3.
In wat verzoeker naar voren heeft gebracht, bestaat geen reden om het verzoek om herziening toe te wijzen. Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Uit de uitspraak van 13 augustus 2020 blijkt dat het rapport van 9 januari 2020 van Van Rijn bij de beoordeling in hoger beroep is betrokken. Het rapport van Van Rijn van 6 oktober 2020 is van na de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht en bevat geen feiten en omstandigheden die redelijkerwijs niet eerder bekend konden zijn. De gronden van het verzoek om herziening komen erop neer dat verzoeker opnieuw de discussie probeert te voeren over de zaak waarover is beslist bij de uitspraak van de Raad van 13 augustus 2020. Zoals is overwogen in 4.2 is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening daarvoor niet gegeven en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het verzoek om herziening van de uitspraak van
13 augustus 2020 moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2022.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) S.C. Scholten