ECLI:NL:CRVB:2022:2847

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
20/943 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering en weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de beëindiging van de WGA-uitkering van appellante, die in 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering had ontvangen op basis van de Wet WIA, waarbij haar arbeidsongeschiktheid op 100% was vastgesteld. In 2015 heeft het Uwv de WGA-uitkering beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing in 2016 ook ongegrond verklaard.

Appellante heeft in 2018 opnieuw melding gemaakt van toegenomen klachten, maar het Uwv weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing in 2020 ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar toegenomen psychische en lichamelijke klachten. De Raad heeft psychiater dr. J.J.D. Tilanus als deskundige benoemd, die concludeerde dat er bij appellante sprake was van een persisterende depressieve stoornis, maar dat er geen significante verslechtering of toename van beperkingen was ten opzichte van de eerdere beoordelingen.

De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering, omdat er geen toename van medische beperkingen was vastgesteld. De conclusie van de deskundige werd onderschreven, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

20 943 WIA

Datum uitspraak: 29 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 januari 2020, 19/3694 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F.E.R.M. Verhagen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2021. Namens appellante is mr. Verhagen verschenen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft psychiater dr. J.J.D. Tilanus als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 22 maart 2022 zijn rapport uitgebracht.
Partijen hebben hun zienswijzen daarover naar voren gebracht.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten
.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellante is met ingang van 7 mei 2007 door het Uwv een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
1.2.
In het kader van een professionele herbeoordeling heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Het Uwv heeft bij besluit van 30 juni 2015 de WGA-uitkering van appellante met ingang van 1 september 2015 beëindigd omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 23 november 2015 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante in een uitspraak van 1 augustus 2016 [1] ongegrond verklaard. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank op 11 oktober 2018 bevestigd. [2]
1.3.
Appellante heeft zich op 20 november 2018 bij het Uwv gemeld met toegenomen fysieke en psychische klachten. Naar aanleiding van deze melding heeft een verzekeringsarts appellante op het spreekuur van 17 december 2018 gezien. In zijn rapport van 18 december 2018 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 juni 2015 nog steeds aan de ervaren klachten en belemmeringen tegemoetkomen omdat de arbeidsmogelijkheden van appellante niet minder zijn geworden. De verzekeringsarts heeft de beperkingen in een FML van 18 december 2018 overgenomen. Het Uwv heeft bij besluit van 17 januari 2019 geweigerd om appellante een WIA-uitkering toe te kennen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 26 juni 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 21 juni 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellante gestelde klachten, waaronder haar psychische klachten en rugklachten. De informatie die appellante in beroep heeft ingebracht, heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Wat betreft de beperkingen op statische houdingen heeft appellante gewezen op het rapport van de verzekeringsarts, waarin wordt gesteld dat er ook beperkingen in arbeid zijn toe te kennen ten aanzien van statische houdingen. De rechtbank heeft hierover overwogen dat de verzekeringsarts te kennen heeft gegeven dat de eerder omschreven beperkingen nog steeds aan de ervaren klachten en belemmeringen tegemoet komen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit bevestigd en ook overwogen dat lumbale radiculaire pijn geen diagnose is, maar enkel aangeeft dat appellante pijn heeft in haar rug met uitstraling naar haar been. De rechtbank heeft hieruit afgeleid dat appellante mogelijk wel beperkingen heeft op statische houdingen, maar dat die niet zodanig zijn dat de normaalwaardes worden overschreden en dat daarvoor beperkingen in de FML moeten worden aangenomen. Appellante is er verder niet in geslaagd om te onderbouwen dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen in verband met haar lichamelijke klachten. Over de psychische klachten heeft de rechtbank overwogen dat uit het medicijngebruik en de informatie van de psycholoog en psychotherapeut van 6 februari 2019 niet kan worden afgeleid dat er meer of ernstigere beperkingen hadden moeten worden aangenomen ten aanzien van de psychische klachten. Verder is appellante er niet in geslaagd om te onderbouwen dat zij op datum in geding meer beperkt moet worden geacht in verband met haar psychische klachten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het inschakelen van een deskundige. Niet is gebleken dat de beperkingen van appellante in de FML van 18 december 2018 zijn onderschat.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met de toename van haar psychische en lichamelijke klachten. Gewezen wordt op de informatie van 6 februari 2019 van psycholoog S. El Hannoufi en de reactie van de psycholoog op de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante is van mening dat het Uwv ten onrechte voorbij is gegaan aan de diagnose ernstige depressieve stoornis eind 2018 en begin 2019. Dat lijdensdruk een subjectief gegeven is en dat de diagnose van de psycholoog gericht is op behandeling, neemt niet weg dat moet worden uitgegaan van het professionele oordeel van een behandelend psycholoog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gesproken tijdens de hoorzitting op 17 juni 2019 die 20 minuten duurde, gaat alleen uit van observaties en heeft appellante niet zelf onderzocht. De waardering van de psychische klachten en de diagnose van de psycholoog en de verzekeringsarts bezwaar en beroep liggen dusdanig uiteen dat een onafhankelijk deskundigenoordeel van een psychiater noodzakelijk is. De rechtbank heeft verder ten onrechte geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank miskent dat er in de FML geen beperking is vastgesteld op het vlak van statische houdingen terwijl dit wel door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt genoemd in het rapport van 21 juni 2019. De anesthesioloog P.A.V. Frietman heeft expliciet gesproken over lumbale radiculaire pijn (uitstralende pijn in de benen) vanaf 12 juli 2018. Dit strookt niet met hetgeen de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierover ten onrechte stelt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Volgens het Uwv is er geen sprake van een toename van medisch geobjectiveerde afwijkingen ten opzichte van de FML van 4 juni 2015. Het Uwv verwijst naar de rapporten van 21 april 2020 en 16 augustus 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3.3.
Gelet op het verschil van mening over de psychische problematiek op de datum in geding, 20 november 2018, en de daaruit voortvloeiende beperkingen, heeft de Raad psychiater Tilanus als deskundige benoemd.
3.4.
De deskundige is in zijn rapport van 22 maart 2022 tot de conclusie gekomen dat er bij appellante ten tijde van de datum in geding sprake was van persisterende depressieve stoornis ofwel dysthymie, met laat begin, met zuiver dysthym syndroom, licht. Deze diagnose werd volgens de deskundige ook al tijdens een psychiatrische expertise in 2014 gediagnosticeerd en kent meestal een langdurig of persisterend beloop.
De deskundige heeft als volgt geconcludeerd:
“Aldus wordt ook thans geconcludeerd dat er bij onderzochte (nog steeds) sprake
is van een dysthyme stoornis, die, naast de gevolgen van nog aanhoudende psychosociale stressoren, beeldbepalend is. De dysthyme stoornis leidt bij onderzochte ook nog (steeds) tot enkele lichte tot matige (in de range: geen, licht, matig, ernstig, volledig) beperkingen ten aanzien van haar functioneren. Zo is er bij onderzochte nog sprake van chronische affectieve functiestoornissen en in dat kader is onderzochte nog vrij continue beperkt ten aanzien van de emotionele belasting, bijvoorbeeld bij het hanteren van emotionele problemen, het uiten en
ervaren van de eigen gevoelens, maar ook het omgaan met onredelijke, agressieve personen en/of conflicten. Onderzochte is daarbij sneller prikkelbaar en haar gevoelsleven wordt wisselend maar overwegend bepaald door een negatieve, dysthyme stemming. Hoewel er bij onderzochte ook deze keer geen aanhoudende cognitieve functiestoornissen worden geconstateerd, kan ook de geschetste overwegend negatieve stemming maken dat zij, bijvoorbeeld in een werksituatie, ook meer is aangewezen op een structuur biedende en meer
voorspelbare omgeving, bijvoorbeeld zonder tempodruk of productiepieken. Onderzochte is, zoals zij dat ook zelf verwoordt, juist aangewezen op een structuur biedende werkomgeving, die haar afleiding geeft, maar waarin zij ook niet te veel kan worden afgeleid.”
Daarnaast heeft de deskundige in antwoord op vraag 3 van de Raad vermeld dat:
“Met name gelet op de vier beperkingen die worden weergegeven onder de rubriek
1. Persoonlijk functionerenbij punt 9, maar zeker ook de als sterk gekwantificeerde beperkingen bij de punten 6, 7, 8 onder rubriek
2. Sociaal functioneren, wordt het door mij als zeer aannemelijk ingeschat dat de verzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen die bij onderzochte (nog steeds) voorkomen in het kader van de dysthyme stoornis.”
Uit de anamnese en de bevindingen bij onderzoek komen volgens de deskundige geen aanwijzingen naar voren dat zich bij appellante op het vakgebied van de psychiatrie sinds 2015 een significante verslechtering of een toename van beperkingen hebben voorgedaan.
3.5.
Het Uwv heeft de conclusie van de deskundige onderschreven.
3.6.
Appellante heeft in reactie op het rapport van de deskundige aangevoerd dat de deskundige bij de beantwoording van de vragen met betrekking tot de beperkingen in de FML, niet alle specifieke beperkingen in de FML kent. Sommige daarvan kan de deskundige weliswaar teruglezen in de FML, maar bijvoorbeeld de ‘deelbeperkingen’ onder 1.9 en 2.12 kent en ziet hij niet. Het is zeer wel denkbaar dat wanneer daar (nadere) beperkingen hadden gestaan, de deskundige deze ook geaccordeerd had.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA herleeft het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde weer arbeidsongeschikt wordt, als hij op de dag hieraan voorafgaand een mate van arbeidsongeschiktheid had van minder dan 35% en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat geen sprake is van toegenomen beperkingen na 1 september 2015, en daarmee gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, in de zin van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de door deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor met betrekking tot het rapport van psychiater Tilanus. Het onderzoek van de deskundige is zorgvuldig geweest. De wijze waarop in het rapport is ingegaan op de verschillende klachten van appellante, de wijze waarop de informatie uit de behandelend sector in de beoordeling is betrokken en de verslaglegging daarvan is inzichtelijk en consistent. In het rapport is uitvoerig ingegaan op de stelling van appellante dat zij als gevolg van haar psychische klachten meer beperkingen heeft. De deskundige heeft overtuigend onderbouwd dat deze gronden niet tot een andere conclusie leiden.
4.4.
De deskundige heeft te kennen gegeven dat hij zich wat betreft de uit de psychische klachten voortvloeiende beperkingen, kan verenigen met de FML van 18 december 2018 en heeft geen aanleiding gezien om verdergaande beperkingen aan te nemen. Appellante heeft geen redenen aangevoerd die aanleiding geven de conclusie van de deskundige niet te onderschrijven. Dit betekent dat deze FML juist moet worden geacht wat betreft de psychische beperkingen.
4.5.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over de lichamelijke klachten, is grotendeels een herhaling van wat zij in bezwaar en beroep tegen de medische grondslag van het bestreden besluit naar voren heeft gebracht. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in rapporten van 21 juni 2019, 21 april 2020 en 16 augustus 2021 overtuigend gemotiveerd dat de eerder omschreven beperkingen nog steeds aan de ervaren klachten en belemmeringen tegemoet komen en er in 2018 geen sprake is van een toename van medisch geobjectiveerde afwijkingen, waardoor de belastbaarheid ongewijzigd wordt beschouwd ten opzichte van 2015. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit de informatie van de anesthesioloog van 27 september 2018 niet valt af te leiden dat de beperkingen van appellante als gevolg van haar rugklachten zijn toegenomen ten opzichte van de beoordeling per 1 september 2015.
4.6.
Omdat geen sprake is van een toename van de medische beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak, wordt aan een beoordeling van de arbeidskundige aspecten niet toegekomen.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2022.
(getekend) E. Dijt
(getekend) E.X.R. Yi