ECLI:NL:CRVB:2022:2801

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
21 / 391 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omvang van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellant, die samenwoont met zijn partner die lijdt aan multiple sclerose, heeft een verzoek ingediend om een hogere maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard de maatwerkvoorziening had vastgesteld op 120 minuten per week. Appellant stelde dat deze hoeveelheid niet toereikend was om dreigende overbelasting te voorkomen.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische adviezen van Lechner Consult en de rapporten van Argonaut. De Raad concludeert dat appellant, ondanks zijn voltijdse baan en mantelzorg, in staat is om lichte huishoudelijke taken uit te voeren, mits deze gefaseerd over de dag en week worden verdeeld. De Raad oordeelt dat de maatwerkvoorziening van 120 minuten per week een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid van appellant en zijn gezin.

Uiteindelijk bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek van appellant om schadevergoeding af. De Raad concludeert dat er geen grond is voor toewijzing van het verzoek tot vergoeding van schade en dat de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

21 391 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 december 2020, 20/1819 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard (college)
Datum uitspraak: 22 december 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K.M.J. Schrijver, hoger beroep ingesteld en verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 15 juni 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schrijver. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E.F. Manse.
De Raad heeft aanleiding gezien voor heropening van het onderzoek en verwijzing naar de meervoudige kamer.
De Raad heeft appellant in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt nader te onderbouwen.
Appellant heeft een nader medisch advies van 1 september 2022 van Lechner Consult B.V. (Lechner Consult) ingediend.
Het college heeft daarop gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een nadere zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2.
Appellant, geboren in 1969, woont samen met zijn partner en hun minderjarige dochter, geboren in januari 2005. De partner van appellant kan door haar beperkingen als gevolg van multiple sclerose geen bijdrage leveren aan het huishouden. Aan appellant en zijn partner zijn in het verleden verschillende maatwerkvoorzieningen hulp bij het huishouden in natura verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), laatstelijk naar een omvang van180 minuten per week (60 minuten voor licht huishoudelijk werk en 120 minuten voor zwaar huishoudelijk werk).
1.3.
Bij besluit van 2 september 2019 heeft het college aan appellant en zijn partner op grond van de Wmo 2015 over de periode van 1 september 2019 tot en met 30 november 2019 een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden verstrekt naar een omvang van 120 minuten per week, in de vorm van zorg in natura.
1.4.
Bij besluit van 18 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 september 2019 gegrond verklaard, het besluit van 2 september 2019 herroepen en de periode waarover de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden wordt verstrekt gewijzigd naar 1 september 2019 tot 1 maart 2021. Het college heeft adviesrapporten van 11 juli 2019 en 21 februari 2020 van N. Najib, arts bij Argonaut, aan het besluit ten grondslag gelegd. Uitgangspunt is dat van appellant, naast zijn voltijdse baan en mantelzorg, in beginsel kan worden verwacht dat hij de huishoudelijke werkzaamheden als gebruikelijke hulp verricht. Bij appellant dient echter rekening te worden gehouden met dreigende overbelasting vanwege persoonlijke omstandigheden (betreffende de gezondheidssituatie van zijn partner). Daarom heeft het college een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden verstrekt. Het college heeft de omvang van de maatwerkvoorziening gebaseerd op de Indicatierichtlijn Hulp bij het Huishouden (Indicatierichtlijn), bijlage 1 bij de Nadere regels maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lingewaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het bestreden besluit mogen baseren op de adviesrapporten van Argonaut en de Indicatierichtlijn. De rapporten geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en zijn voldoende inzichtelijk en gemotiveerd. De redenering van Argonaut dat appellant in staat moet worden geacht om het licht huishoudelijke werk, de was en het strijken uit te voeren acht de rechtbank overtuigend. Daarbij is van belang dat Argonaut heeft aangegeven dat appellant deze taken gefaseerd over de dag en week kan uitvoeren. Verder acht de rechtbank van belang dat de dochter van appellant en zijn partner ten tijde van belang veertien jaar oud was en dat appellant, zoals door hem ter zitting is aangegeven, zijn vrouw niet behoeft te helpen bij haar persoonlijke verzorging. De enkele verklaring van appellant dat het te zwaar voor hem wordt als er minder dan vier uur huishoudelijke hulp wordt toegekend, is onvoldoende om aan de adviezen van Argonaut te twijfelen. Ook het advies van 16 oktober 2020 van Lechner Consult dat appellant in beroep heeft overgelegd, geeft daartoe onvoldoende aanleiding. Niet is inzichtelijk gemaakt waarom appellant niet in staat zou zijn het lichte huishoudelijk werk, de was en het strijken gefaseerd over de dag en week uit te voeren.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het aantal verstrekte uren aan huishoudelijke hulp niet toereikend is. Appellant heeft daarbij nogmaals verwezen naar een medisch advies van 16 oktober 2020 van Lechner Consult. Meer uren huishoudelijke ondersteuning moeten volgens appellant worden verstrekt om dreigende overbelasting te voorkomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of met de verstrekte maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden naar een omvang van 120 minuten per week een passende bijdrage wordt geleverd aan de zelfredzaamheid en participatie.
4.2.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de partner van appellant in het geheel niet in staat is om huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Van appellant wordt in beginsel verwacht dat hij deze huishoudelijke werkzaamheden als gebruikelijke hulp verricht. Dit is evenwel anders indien bij appellant sprake is van (dreigende) overbelasting. Om die overbelasting te voorkomen heeft het college een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden verstrekt voor 120 minuten per week. Uitgaande van de lndicatierichtlijn Hulp bij het Huishouden (bijlage 1 bij de Nadere regels maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lingewaard), worden de lichte en zware huishoudelijke werkzaamheden appellant uit handen genomen. Voor appellant zou dan nog wasverzorging en strijken
resteren.
4.3.
Het betoog van appellant dat hij met de verstrekte maatwerkvoorziening onvoldoende wordt ontlast volgt de Raad niet. Anders dan appellant heeft bepleit kan dit niet uit de medische adviezen van Lechner Consult worden afgeleid. Het in beroep overgelegde medisch advies van 16 oktober 2020 riep vragen op. Daarom is appellant in de gelegenheid gesteld om dit advies door Lechner Consult te laten verduidelijken in die zin dat inzichtelijk wordt of en zo ja waarom, bij appellant sprake is van (dreigende) overbelasting indien van hem wordt verwacht dat hij van het huishoudelijke werk de wasverzorging en het strijkwerk doet. Lechner Consult heeft hierop op 1 september 2022 gereageerd met de mededeling dat appellant zelf geen fysieke beperkingen heeft, dat hij in principe alle typen huishoudelijk werk kan verrichten en dat hij vanwege (dreigende) overbelasting uitsluitend beperkt is in de tijd per week die hij naast zijn volledige baan en mantelzorg aan het huishoudelijk werk kan besteden. Hiermee heeft Lechner Consult enkel zijn eerdere overweging herhaald en is in zoverre het advies van 16 oktober 2020 niet verduidelijkt. De rapporten van Lechner Consult bevatten daarmee geen aanknopingspunten voor het oordeel dat van appellant geen gebruikelijke hulp bestaande uit de wasverzorging en het strijkwerk kan worden gevergd in het huishouden. Met de verstrekte maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden naar een omvang van 120 minuten per week heeft het college een passende bijdrage geleverd.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Er bestaat geen grond voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek tot om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en J. Brand en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2022.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) E.J. van der Veldt