ECLI:NL:CRVB:2022:2788
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging nabestaandenuitkering wegens 18 jaar worden jongste kind en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de beëindiging van een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) voor appellante, omdat haar jongste kind 18 jaar is geworden. Appellante ontving deze uitkering sinds november 2009, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) beëindigde de uitkering per september 2019, na een verzoek aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de arbeidsongeschiktheid van appellante te onderzoeken. De Svb concludeerde op basis van het Uwv-advies dat appellante niet arbeidsongeschikt was in de zin van de ANW, wat leidde tot een bestreden besluit op 25 maart 2020 waarin het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat de Svb de conclusies van het Uwv mocht volgen. Appellante herhaalde in hoger beroep haar standpunt dat zij meer beperkt is dan door de Svb is aangenomen, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de eerdere oordelen van de rechtbank te betwisten. De Raad bevestigde dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de conclusies over de belastbaarheid van appellante terecht waren. De Raad oordeelde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor een nabestaandenuitkering op basis van de ANW, omdat zij niet meer dan 45% arbeidsongeschikt was op de relevante datum.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.