ECLI:NL:CRVB:2022:2782

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
21 / 1887 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van het verzoek om plaatsing in functieschaal 12 van een ambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, had verzocht om haar met terugwerkende kracht te plaatsen in functieschaal 12. De Raad oordeelde dat de afwijzing van dit verzoek terecht was. De beoordeling van appellante toonde aan dat zij nog niet voldeed aan de functie-eisen voor schaal 12. De Raad benadrukte dat de Ambtenarenwet 2017 en de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA) bepalingen bevatten die de beoordeling van ambtenaren en hun plaatsing in salarisschalen regelen. De Raad concludeerde dat appellante op basis van haar functioneren in 2018 niet voldeed aan de vereisten voor de hogere schaal. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de beoordeling van appellante niet voldeed aan de eisen voor schaal 12, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad stelde vast dat appellante op verschillende punten nog moest ontwikkelen om aan de functie-eisen te voldoen. De uitspraak bevestigde dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de afwijzing van het verzoek om plaatsing in schaal 12 terecht had gedaan.

Uitspraak

21.1887 AW

Datum uitspraak: 22 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 april 2021, 20/3174 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. de Bie, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Bie. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C. Kaandorp, H. Demirel, D.A. van Hooff en mr. M. Kist.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
1.2.
Appellante is sinds 1 september 2015 aangesteld in de functie van [naam functie 1] bij de [dienst 2] van de gemeente Amsterdam, [dienst 1] ([dienst 1]), gewaardeerd in salarisschaal 11.
1.3.
Met ingang van 1 oktober 2017 heeft een herwaardering van de auditfuncties plaatsgevonden, waarbij de functies van [naam functie 1] (schaal 11 en 12) opnieuw zijn beschreven en zijn gewaardeerd in schaal 12. Bij besluit van 1 november 2017 is appellante in verband met een herwaardering van de functie met ingang van 1 oktober 2017 geplaatst op de functie van [naam functie 2] in aanloopschaal 11A (werktitel [werktitel]) en bevorderd naar salarisgroep 11A. Met ingang van 1 mei 2018 is appellante gestart in de functie van [naam functie 2] bij [dienst 1] op de afdeling [afdeling]. Zij is geplaatst in salarisgroep 11A, periodiek 10. Tegen deze besluiten heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
1.4.
Op 4 juli 2019 heeft een beoordelingsgesprek met appellante plaatsgevonden en is het functioneren over 2018 beoordeeld met een C (functioneert volgens gestelde eisen). Ook tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij brief van 19 november 2019 heeft appellante verzocht om haar met ingang van 1 augustus 2019 alsnog te plaatsen in schaal 12, omdat uit de beoordeling van 4 juli 2019 blijkt dat zij met een eindscore C de functie volledig en voldoende vervult. Bij besluit van 20 december 2019 is dit verzoek afgewezen.
1.6.
Bij besluit van 29 april 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 20 december 2019 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is, samengevat, van oordeel dat uit de beoordeling niet volgt dat appellante goed genoeg functioneerde op het niveau van schaal 12. Vanaf de herwaardering van de auditfuncties is appellante voorgehouden op welke punten verbetering nodig is om te komen tot het vereiste niveau van functioneren en om te kunnen worden geplaatst in functieschaal 12. Ook in de beoordeling van 4 juli 2019, die voor appellante aanleiding is geweest een verzoek om plaatsing in functieschaal 12 in te dienen, staat bij het eindoordeel vermeld dat de vermelde ontwikkelpunten van belang zijn om te komen tot het functioneren op het niveau van [naam functie 1]. Als appellante de ontwikkelpunten verbetert, zal zij tot een volwaardige beoordeling ‘op niveau’ uitkomen voor 2019. Artikel 3.3 van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA) voorziet in de mogelijkheid om een ambtenaar in een aanloopschaal te plaatsen en kent geen maximumtermijn voor plaatsing in de aanloopschaal. In het Plan invoering formatiewijziging auditfuncties van de [dienst 2] [dienst 1] staat dat de verwachting is dat een medewerker na gemiddeld een periode van twee jaar in de aanloopschaal zal voldoen aan de eisen van de functie en zal worden ingeschaald in de functieschaal. Hierin leest de rechtbank geen verplichting voor het college om een betrokkene op enig moment naar de eindschaal te bevorderen, zonder dat wordt voldaan aan de functie-eisen bij die schaal.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 3.3, eerste lid, van de NRGA is bepaald dat het college het salaris van een betrokkene vaststelt aan de hand van zijn functieschaal, op grond van zijn ervaring, geschiktheid en bekwaamheid. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat als een ambtenaar in een functie wordt geplaatst zonder dat hij al voldoet aan alle daarvoor geldende eisen ten aanzien van opleiding, ervaring en bekwaamheid, zijn salaris overeenkomstig de eerst lagere salarisschaal dan de functieschaal kan worden vastgesteld.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 19 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN6927) behoort een ambtenaar te worden ingepast in de bij zijn functie behorende salarisschaal, behalve als sprake is van een duidelijk nog niet voldoende functioneren.
4.3.
Anders dan appellante, ziet de Raad geen aanleiding voor de conclusie dat het binnen [dienst 1] gehanteerde systeem van aanloopschalen dat is beschreven in het Plan invoering formatiewijziging auditfuncties [dienst 1] in strijd is met artikel 3.3 van de NRGA. Dit systeem voorziet er immers in dat bij plaatsing op de (hoger gewaardeerde) functie wordt beoordeeld of en in hoeverre de medewerker voldoet aan de vereisten om zelfstandig de betreffende functie te vervullen. Op het moment dat dit het geval is, zal de medewerker worden ingeschaald in de voor de functie geldende schaal. Deze beoordeling heeft ook in het geval van appellante plaatsgevonden. Appellante is met ingang van 1 oktober 2017 in aanloopschaal 11A geplaatst met als reden dat appellante nog een aantal vaardigheden en competenties moest ontwikkelen om de functie van [naam functie 1] zelfstandig te kunnen vervullen. In het voornemen tot plaatsing van 28 september 2017 zijn de ontwikkelpunten benoemd die daarvoor nodig zijn. In dit kader is op 15 december 2017 ook een beoordeling van het functioneren van appellante opgemaakt, waarin resultaats- en ontwikkelafspraken zijn opgenomen die nodig zijn voor doorgroei naar schaal 12. Deze besluiten staan in rechte vast.
4.4.
Appellante heeft het college verzocht om haar op basis van de beoordeling van 4 juli 2019 met ingang van 1 augustus 2019 alsnog te plaatsen in schaal 12. Ook deze beoordeling staat in rechte vast. In dit geding staat uitsluitend ter beoordeling of het college zich op basis van de inhoud van deze beoordeling op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het geval van appellante (nog steeds) sprake was van een duidelijk nog niet voldoende functioneren.
In de beoordeling van 4 juli 2019 zijn de resultaat- en ontwikkelafspraken uit de beoordeling van 15 december 2017 als uitgangspunt genomen. Daaruit blijkt dat op twee van de drie resultaatafspraken en op één van de twee ontwikkelafspraken geen score kon worden gegeven omdat appellante de benodigde informatie nog niet had aangeleverd. Appellante heeft hierbij zelf vermeld dat de twee auditopdrachten waarvoor zij op die punten informatie kon opvragen, nog niet zijn afgerond. In het eindoordeel van de beoordeling is beschreven dat appellante zich nog op zes punten moet ontwikkelen en dat deze punten in samenhang met de resultaat- en ontwikkelafspraken van belang zijn om te komen tot het functioneren op het niveau van [naam functie 1]. In het eindoordeel is meegewogen dat appellante in 2019 – dus buiten de beoordelingsperiode – al wel vooruitgang heeft geboekt en dat de leidinggevende er vertrouwen in heeft dat appellante bij het vasthouden van haar positieve houding en verbetering van de ontwikkelpunten in 2019 zal uitkomen op een volwaardige beoordeling ‘op niveau’. Naar het oordeel van de Raad biedt de beoordeling van 4 juli 2019 voldoende grond voor de conclusie dat appellante in 2018 duidelijk nog niet voldoende functioneerde op het niveau van [naam functie 1].
4.5.
Uit wat in 4.3 en 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman als voorzitter en mr. H. Lagas en A. Beuker-Tilstra als leden, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2022.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) I. van der Hout