ECLI:NL:CRVB:2022:2765

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
22/485 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en onzorgvuldige voorbereiding van het besluit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die als afwasser/schoonmaker werkte, had zich ziek gemeld met fysieke en psychische klachten en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft zijn aanvraag afgewezen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het eerdere besluit. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd, omdat hij niet door een verzekeringsarts is onderzocht. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoende heeft gemotiveerd waarom een fysiek onderzoek niet nodig was, gezien de aard van de klachten van de appellant. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht, wat leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid.

De Raad heeft het Uwv opgedragen om het gebrek in het besluit te herstellen door de appellant alsnog te onderzoeken door een geregistreerde verzekeringsarts. De overige gronden van het hoger beroep blijven onbesproken, en er is nog geen oordeel gegeven over de proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is openbaar gedaan op 21 december 2022.

Uitspraak

22.485 WIA-T

Datum uitspraak: 21 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 december 2021, 21/2711 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2020. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Vreeswijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als afwasser/schoonmaker voor gemiddeld 38 uur per week. Hij heeft zich met fysieke en psychische klachten ziek gemeld op 7 september 2018. Appellant heeft op 24 mei 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd. Naar aanleiding daarvan is hij op 23 september 2020 door een arts van het Uwv op het spreekuur onderzocht. Deze arts heeft de beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 oktober 2020. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellant niet geschikt is voor zijn arbeid als afwasser/schoonmaker, maar wel voor de geselecteerde functies van samensteller kunststof en rubberproducten, monteur printplaten en wikkelaar. Berekend is dat appellant nog 100% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 13 oktober 2020 de aanvraag van appellant om een WIA-uitkering per 4 september 2020 afgewezen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft op 18 maart 2021 een telefonische hoorzitting plaatsgevonden met appellant, zijn gemachtigde en een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze verzekeringsarts heeft in het rapport van 25 maart 2021 geen aanleiding gezien af te wijken van het oordeel van de primaire arts. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 31 maart 2021 ook geen aanleiding gezien af te wijken van de beoordeling van de arbeidsdeskundige. Het Uwv heeft daarop bij besluit van 1 april 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 oktober 2020 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de gronden van beroep gehandhaafd. Hij houdt staande dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, nu hij niet is onderzocht door een verzekeringsarts. Appellant houdt voorts staande dat zijn psychische beperkingen en fysieke klachten aan met name zijn linkerarm, linkerschouder en ribben als gevolg van een steekpartij zijn onderschat.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Vastgesteld wordt dat appellant niet fysiek is onderzocht door een geregistreerde verzekeringsarts (bezwaar en beroep). In de primaire fase is hij namelijk onderzocht door een arts van het Uwv en in de bezwaarfase heeft er tijdens de hoorzitting telefonisch contact plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Gelet daarop verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag of de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft mogen afzien van een fysiek spreekuurcontact.
4.1.2.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491, geldt in situaties als de onderhavige, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen spreekuurcontact is geweest met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt dat de betrokkene in de bezwaarfase tijdens een spreekuurcontact moet worden onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Van een spreekuurcontact kan in beginsel slechts worden afgezien als de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
4.1.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep, die appellant telefonisch heeft gesproken, heeft in het rapport van 9 november 2021 toegelicht waarom een nieuw fysiek onderzoek niet van toegevoegde waarde wordt geacht. Volgens hem heeft in de bezwaarfase een volledige heroverweging plaatsgevonden nu hij bij de hoorzitting aanwezig is geweest en daarbij de medische aspecten besproken zijn. De primaire arts heeft een uitgebreid onderzoek verricht (claimbeoordelingsgesprek, psychisch en fysiek onderzoek) en een uitvoerig rapport geschreven. Verder was er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerige informatie aanwezig van de curatieve sector. Een fysiek spreekuur was daarom volgens hem niet noodzakelijk.
4.1.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt niet in deze conclusie gevolgd. Appellant heeft in het Medisch vragenformulier van 19 september 2020 genoteerd dat hij, na te zijn gestoken met een mes, zenuwpijn heeft bij zijn ribben en zijn arm moeilijk kan bewegen. Uit de brief van de orthopeed van 6 augustus 2018 blijkt dat sinds die steekpartij sprake is van intercostaal neuralgie. Appellant heeft vervolgens tijdens het spreekuur op 23 september 2020 aan de arts van het Uwv gemeld dat hij zenuwpijn heeft vanwege een oude steekwond tussen de ribben aan de linkerkant. De arts van het Uwv heeft hieraan geen beperkingen verbonden en overwogen dat de pijn op de plek van de steekwond niet kan worden verklaard en er geen aanleiding bestaat voor beperkingen voor invaliderende pijn. Appellant heeft daarna in het tweede aanvullend bezwaarschrift van 17 maart 2021 opnieuw gewezen op de arm/schouderklachten ten gevolge van intercostaal neuralgie en medische informatie van de anesthesioloog-pijngeneeskundige van 14 mei 2018 en algemene informatie over intercostaal neuralgie van het Universitair Pijn Centrum Maastricht bijgevoegd. Nu appellant in bezwaar, onder verwijzing naar door hem overgelegde medische informatie, het standpunt heeft ingenomen dat zijn fysieke beperkingen zijn onderschat, had de verzekeringsarts bezwaar en beroep een fysiek spreekuurcontact niet achterwege kunnen laten door te volstaan met dossierstudie en de enkele aanwezigheid bij de telefonische hoorzitting. Te meer daar niet is gebleken dat tijdens de hoorzitting met appellant is besproken of nog behoefte bestond aan een apart fysiek spreekuurcontact. Omdat appellant in de primaire fase niet door een verzekeringsarts was onderzocht, wordt in lijn met de onder 4.1.2 vermelde uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht.
4.2.
Gelet op wat in 4.1.1 tot en met 4.1.4 is overwogen, is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid. Dat besluit dient daarom te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv opdracht te geven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe dient de (geregistreerde) verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant alsnog op een spreekuur te onderzoeken en daarbij in ieder geval aandacht te besteden aan de door appellant geuite klachten aan de ribben, linkerarm en -schouder vanwege de intercostaal neuralgie.
6. De overige gronden van het hoger beroep kunnen in deze stand van de procedure onbesproken blijven.
7. Omdat met deze uitspraak nog geen einde aan het geding is gekomen, wordt nog geen oordeel gegeven over de (proces)kostenvergoeding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 1 april 2021 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) S.C. Scholten