ECLI:NL:CRVB:2022:2762

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
21/3700 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van WW- en ZW-uitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting en werkzaamheden in de prostitutie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante ontving in de periode van 10 februari 2020 tot en met 9 mei 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), aangevuld met een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Na een fraudemelding dat appellante naast haar uitkering als prostituee zou werken, heeft het Uwv een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante in de genoemde periode werkzaamheden in de prostitutie heeft verricht, wat zij niet had gemeld aan het Uwv. Het Uwv heeft daarop de WW-uitkering ingetrokken, de ZW-uitkering geweigerd en een terugvordering ingesteld van ten onrechte ontvangen uitkeringen en toeslagen, alsook een boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting.

De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Appellante heeft in hoger beroep betwist dat zij als prostituee heeft gewerkt en heeft aangevoerd dat haar bankrekening zonder haar toestemming is gebruikt. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende bewijs heeft geleverd dat appellante in de periode van 10 februari 2020 tot en met 24 mei 2020 werkzaamheden als prostituee heeft verricht. De Raad heeft de bevindingen van het Uwv onderschreven en geconcludeerd dat appellante niet heeft aangetoond dat zij geen werkzaamheden heeft verricht of dat de ontvangen bedragen niet gerelateerd waren aan deze werkzaamheden. De opgelegde boete werd eveneens als evenredig beschouwd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

21 3700 WW

Datum uitspraak: 21 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 augustus 2021, 21/656 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. N. Rastegar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft tegelijk met de zaak met nummer 21/3096 WW plaatsgevonden op 24 november 2022. In die zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan. Namens appellante is verschenen mr. Rastegar. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft in de periode van 10 februari 2020 tot en met 9 mei 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen, aangevuld met een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Op 23 april 2020 heeft appellante zich bij het Uwv ziekgemeld. In de periode van 11 mei 2020 tot en met 24 mei 2020 heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen, aangevuld met een toeslag op grond van de TW.
1.2.
Naar aanleiding van een fraudemelding, bij Uwv binnengekomen op 8 mei 2020, dat appellante naast haar uitkering vanuit huis zou werken als prostituee, heeft een themaonderzoeker van het Uwv onderzoek ingesteld. In het kader van dit onderzoek heeft de themaonderzoeker diverse systemen geraadpleegd, informatie gevorderd en ontvangen van [naam B.V.] (eigenaar van de website [naam website]) en de belastingdienst en appellante op 2 juli 2020 en 13 juli 2020 gehoord. Verder heeft de themaonderzoeker bankafschriften van de ING- en Rabobankrekening van appellante opgevraagd en ontvangen, als ook een overzicht met toelichtingen van appellante op de bijschrijvingen op die bankrekeningen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 11 augustus 2020.
1.3.
Op basis van het onderzoek heeft het Uwv de volgende besluiten genomen.
1.3.1.
Bij besluit van 2 september 2020 heeft het Uwv het besluit tot toekenning van de WWuitkering per 10 februari 2020 ingetrokken, omdat uit onderzoek is gebleken dat het recht op WW-uitkering niet kan worden vastgesteld.
1.3.2.
Bij besluit van 2 september 2020 heeft het Uwv de aanvraag om een ZW-uitkering per 23 april 2020 afgewezen, omdat uit onderzoek is gebleken dat het recht, de hoogte en de duur van de ZW-uitkering niet kunnen worden vastgesteld.
1.3.3.
Bij besluit van 5 oktober 2020 heeft het Uwv het over de periode van 1 februari 2020 tot en met 31 mei 2020 ten onrechte ontvangen bedrag aan WW-uitkering en toeslag ter hoogte van € 3.904,67 (bruto) van appellante teruggevorderd. Het Uwv heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante niet alle informatie die van belang is voor het vaststellen van het recht op uitkering heeft doorgegeven. Hierdoor heeft het Uwv het recht op WW-uitkering en toeslag niet kunnen vaststellen.
1.3.4.
Bij besluit van 5 oktober 2020 heeft het Uwv het over de periode van 11 mei 2020 tot en met 24 mei 2020 ten onrechte ontvangen bedrag aan ZW-uitkering en toeslag ter hoogte van € 605,40 (bruto) van appellante teruggevorderd. Het Uwv heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante niet alle informatie die van belang is voor het vaststellen van het recht op uitkering heeft doorgegeven. Hierdoor heeft het Uwv het recht op ZW-uitkering en toeslag niet kunnen vaststellen.
1.3.5.
Bij besluit van 5 oktober 2020 heeft het Uwv aan appellante een boete opgelegd van € 2.255,04 wegens schending van de inlichtingenverplichting.
1.3.6.
Bij drie afzonderlijke besluiten van 13 oktober 2020 heeft het Uwv de teruggevorderde uitkeringsbedragen en de boete ingevorderd. Het gaat hierbij om bedragen van € 3.229,72 (netto WW en toeslag), € 483,94 (netto ZW en toeslag) en € 2.255,04 (boete).
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 23 december 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen de hiervoor vermelde besluiten ongegrond verklaard. Het Uwv heeft aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd. Gebleken is dat van de ING- en Rabobankrekeningen van appellante betalingen zijn gedaan aan [naam B.V.] om erotische advertenties op de website [naam website] (die gekoppeld is aan het oude e-mailadres van appellante) hoger geplaatst te krijgen en dat appellante op deze bankrekeningen aanzienlijke betalingen van diverse mannen heeft ontvangen. Appellante heeft niet bewezen dat de betalingen aan [naam B.V.] niet door haarzelf zijn gedaan. Ook heeft appellante niet bewezen dat de betalingen van diverse mannen voor verkochte spullen waren. Het Uwv heeft het daarom aannemelijk geacht dat appellante in de uitkeringsperiode van 10 februari 2020 tot en met 24 mei 2020 adverteerde via [naam website] en werkzaamheden verrichtte in de prostitutie. Omdat appellante niet heeft willen opgeven hoeveel uren zij heeft gewerkt en hoeveel inkomsten zij heeft ontvangen, is niet vast te stellen of zij recht had op uitkeringen en toeslag. In de aangevoerde bezwaren heeft het Uwv geen dringende redenen gezien om af te zien van terugvorderingen. Appellante heeft de werkzaamheden niet doorgegeven en dus de inlichtingenverplichting geschonden. Van geen of verminderde verwijtbaarheid is niet gebleken. Daarom is een boete van 50% van het benadelingsbedrag opgelegd. De invorderingsbesluiten zijn op de juiste gronden afgegeven. Met appellante is een betalingsregeling van € 50,- per maand afgesproken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellante werkzaamheden in de thuisprostitutie heeft verricht. Appelante heeft de onjuistheid hiervan niet met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat sprake is geweest van werkzaamheden die appellante in het kader van haar inlichtingenverplichting aan het Uwv had moeten melden. Doordat appellante geen inzicht heeft gegeven in haar werkzaamheden als thuisprostituee en geen stukken heeft overgelegd waaruit de omvang van haar werkzaamheden blijkt, was het voor het Uwv niet mogelijk de omvang van de door haar gewerkte uren vast te stellen of een beredeneerde schatting te maken. Het Uwv is volgens de rechtbank dan ook terecht tot intrekking van de WW-uitkering en de toeslag en weigering van de ZW-uitkering en toeslag overgegaan. Door het Uwv is ten onrechte over de periode van 10 februari 2020 tot en met 24 mei 2020 een WW-uitkering met toeslag en ZW-uitkering aan appellante uitbetaald. Het Uwv was gehouden het ten onrechte betaalde bedrag terug te vorderen. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is niet gebleken. Met de bevindingen uit het onderzoeksrapport heeft het Uwv ook aangetoond dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van haar werkzaamheden als thuisprostituee. Het Uwv was dus gehouden appellante een boete op te leggen. Het Uwv is daarbij terecht uitgegaan van normale verwijtbaarheid aan de kant van appellante.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep het volgende aangevoerd. Appellante betwist dat zij heeft gewerkt als thuisprostituee. Haar bankrekening, waarmee betalingen aan [naam B.V.] zijn gedaan om credits te kopen voor een betere zichtbaarheid op [naam website], is zonder haar toestemming door een onbevoegde derde gebruikt. Het betrof ook kleine bedragen, die haar niet zijn opgevallen, ook omdat zij in de betreffende periode geen gebruik maakte van deze bankrekening. Verder betekent het kopen van credits voor een account dat niet één-op-één aan appellante is te koppelen, nog niet dat zij werkzaam is als prostituee en dat zij hiermee inkomsten heeft gegenereerd. Het aan het [account] gekoppelde e-mailadres is niet van appellante en is ook nooit van haar geweest. Verder kan het inloggen op het [account] niet door appellante zijn gedaan, omdat dit inloggen vanuit IP-adressen door het hele land is gebeurd. Zij stelt dat zij voor alle elementen die door het Uwv aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd aannemelijke verklaringen heeft gegeven. Ook ten aanzien van de periodiek ontvangen gelden stelt appellante dat zij aannemelijke verklaringen heeft afgelegd. Appellante verkocht regelmatig tweedehands spullen. Advertenties op Marktplaats kan zij niet overleggen, omdat die na verkoop worden verwijderd. Dat de omschrijvingen van de transacties op haar bankrekening vreemd zijn of soms ontbreken kan appellante niet worden verweten. Het recht op uitkering is volgens haar wel vast te stellen. Appellante was niet werkzaam en heeft geen inkomsten gehad. Voor zover wel inkomsten worden aangenomen, dienen de ontvangen bedragen in mindering te worden gebracht op de uitkering. Indien wordt uitgegaan van thuisprostitutie, dan kan niet worden verwacht dat een urenadministratie wordt bijgehouden. Ten aanzien van de boete heeft appellante aangevoerd dat zij niet, dan wel verminderd verwijtbaar heeft gehandeld.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De besluiten tot intrekking van de WW-uitkering en toeslag en terugvordering van de WW-uitkering, de ZW-uitkering en toeslag hierop zijn belastende besluiten, waarbij het aan het Uwv is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op het Uwv rust. Die last om informatie te vergaren brengt mee dat het Uwv in dit geval feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat appellante in de periode van 10 februari 2020 tot en met 24 mei 2020 werkzaamheden als prostituee heeft verricht en hiervoor betalingen heeft ontvangen, zonder dit aan het Uwv te melden. Als het Uwv aan deze bewijslast heeft voldaan, ligt het vervolgens op de weg van appellante om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2578).
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellante werkzaamheden in de prostitutie heeft verricht. De bevindingen van het onderzoek zoals neergelegd in het onderzoeksrapport van 11 augustus 2020 bieden hiervoor ruim voldoende aanknopingspunten. Anders dan appellante stelt, heeft zij voor de verschillende onderzoeksbevindingen geen aannemelijke verklaringen gegeven.
4.2.1.
Appellante heeft tegenstrijdige verklaringen gegeven over het aan het [account] gekoppelde e-mailadres. In hoger beroep heeft zij gesteld dat dit e-mailadres niet van haar is, terwijl zij in het gesprek met de themaonderzoeker van het Uwv van 2 juli 2020 heeft verklaard dat het gaat om een oud e-mailadres dat zij niet meer gebruikt. Verder is het niet aannemelijk dat appellante niet zelf opdracht heeft gegeven voor het doen van betalingen aan [naam B.V.] vanuit haar bankrekeningen bij ING en Rabobank. Op de bankafschriften van deze twee rekeningen, die alleen op naam van appellante staan, zijn bijna dagelijks betalingen aan [naam B.V.] te zien. Niet geloofwaardig is dat appellante de ING-rekening niet gebruikte en dat zij de afschrijvingen niet heeft gezien. Op de ING-rekeningafschriften zijn in de periode in geding allerlei andere (pin)betalingen en bij- en afschrijvingen te zien. De rekening wordt tevens gebruikt voor de betaling van de zorgverzekering van appellante. Bovendien zijn er, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, ook nadat appellante naar eigen zeggen haar ING-bankgegevens had beveiligd nog betalingen van haar rekening aan [naam B.V.] gedaan, terwijl appellante daarvoor geen verklaring heeft kunnen geven. Ook heeft appellante geen verklaring gegeven voor de betalingen aan [naam B.V.] via haar Rabobankrekening. Verder betekent de omstandigheid dat het [account] vanuit IPadressen in heel Nederland werd benaderd, niet dat het account niet door appellante werd gebruikt. Appellante beschikt over een auto en kan hiervoor immers haar mobiele telefoon hebben gebruikt. Het Uwv heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het account bij [naam website] gekoppeld kan worden aan de persoon van appellante en dat dit account in de periode in geding actief werd gebruikt. Appellante heeft de onjuistheid hiervan niet met tegenbewijs aannemelijk gemaakt.
4.2.2.
De verklaring van appellante, dat de bijschrijvingen op haar ING- en Rabobankrekeningen betrekking hadden op via Marktplaats verkochte tweedehands spullen, is ook niet aannemelijk. Appellante heeft hiervan geen bewijs overgelegd in de vorm van bijvoorbeeld verkoopadvertenties of aankoopbewijzen van de gestelde verkopen. Bovendien blijkt uit de omschrijvingen bij de betalingen, waarbij het veelal gaat om ronde en niet geringe bedragen, op geen enkele wijze van aankopen van spullen via Marktplaats.
4.3.
Uit 4.2.1 en 4.2.2 volgt dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat appellante in de periode van 10 februari 2020 tot en met 24 mei 2020 werkzaamheden als prostituee heeft verricht. Appellante heeft de onjuistheid hiervan niet met tegenbewijs aannemelijk gemaakt. Appellante heeft haar werkzaamheden niet bij het Uwv gemeld en daarmee de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden. Appellante heeft geen verifieerbare gegevens overgelegd van de omvang van haar werkzaamheden. De bijschrijvingen op haar bankrekeningen geven onvoldoende inzicht om een beredeneerde schatting van de werkzaamheden te kunnen maken. Dat appellante niet heeft bijgehouden hoeveel uren zij in de periode in geding heeft besteed aan de werkzaamheden, komt voor haar risico. Het Uwv heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het recht op uitkering niet is vast te stellen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv terecht tot intrekking van de WWuitkering en toeslag en weigering van de ZW-uitkering en toeslag is overgegaan en terecht de ten onrechte betaalde bedragen aan uitkeringen heeft teruggevorderd.
4.4.
Ook de beslissing van de rechtbank over de opgelegde boete, wordt onderschreven. Appellante heeft de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden en haar kan hiervan een verwijt worden gemaakt. Van verminderde verwijtbaarheid is niet gebleken. De opgelegde boete van € 2.255,04 is evenredig.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen aanspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en G.A.J. van den Hurk en S. Slijkhuis als leden, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) C.G. van Straalen