ECLI:NL:CRVB:2022:276

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
17/74 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van zorgkosten in het buitenland en rechtsbijstand in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vergoeding van zorgkosten die appellante, woonachtig in België, heeft gemaakt voor medische behandelingen in Duitsland. De zaak is ontstaan na een verzoek van appellante om vergoeding van zorgkosten van in totaal € 16.853,13, die zij had gedeclareerd bij het CAK. Het CAK had eerder geweigerd deze kosten te vergoeden, omdat appellante geen voorafgaande toestemming had gevraagd voor de behandelingen in Duitsland, zoals vereist onder de Europese regelgeving. De Raad heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing gevraagd, die op 28 oktober 2021 werd gegeven. Het Hof oordeelde dat appellante recht had op vergoeding van de kosten van grensoverschrijdende gezondheidszorg, ook zonder voorafgaande toestemming. Na deze uitspraak heeft het CAK zijn standpunt herzien en aangegeven dat het een bedrag van € 16.744,- zou vergoeden. Tijdens de zitting hebben de gemachtigden van appellante aangegeven akkoord te gaan met deze vergoeding, maar vroegen zij ook om vergoeding van wettelijke rente en proceskosten. De Raad heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het CAK veroordeeld tot betaling van de vergoeding en de wettelijke rente. Tevens is het CAK veroordeeld tot vergoeding van de reiskosten van de gemachtigde van appellante, maar niet tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, omdat de gemachtigde geen professioneel rechtshulpverlener was. De uitspraak benadrukt de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende zorg en de voorwaarden voor vergoeding van gemaakte kosten.

Uitspraak

17.74 ZVW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 november 2016, 16/1043 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , België (appellante)

CAK

Datum uitspraak: 3 februari 2022
PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze de bevoegdheden uit die voorheen door Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK ook verstaan Zorginstituut Nederland.
Namens appellante heeft mr. [naam] hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nog nadere stukken toegezonden waarin zij op elkaars standpunten hebben gereageerd.
CAK heeft vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2017. Voor appellante zijn verschenen mr. [naam] en haar echtgenoot [naam echtgenoot] . CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman en mr. R.G. van der Wissel.
De Raad heeft het onderzoek heropend. CAK heeft vragen van de Raad beantwoord. Appellante heeft hierop gereageerd.
Bij verzoek van 22 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2782 (verzoek), heeft de Raad het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) verzocht om een prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Het Hof heeft arrest gewezen op 28 oktober 2021, C-636/19, Y tegen CAK, ECLI:EU:C:2021:885.
Appellante heeft een reactie op dit arrest toegezonden. CAK heeft op 12 januari 2022 aan de Raad laten weten naar aanleiding van het arrest een nieuw standpunt te hebben ingenomen.
Het geding is behandeld ter zitting van 13 januari 2022. Appellante heeft zich daarbij laten vertegenwoordigen door mr. [naam] en haar echtgenoot. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Nijman en mr. Van der Wissel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar het verzoek en het arrest van 28 oktober 2021. Hier wordt volstaan met het volgende.
1.2.
Appellante woont met haar echtgenoot in België en ontvangt een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet uit Nederland. Ten tijde in geding had appellante op grond van artikel 24 van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) recht op zorg in België ten laste van Nederland.
1.3.
Op 20 maart 2015 heeft bij appellante in een ziekenhuis in Duitsland een borstoperatie plaatsgevonden en op 25 maart 2015 zijn daar bij haar nog lymfeklieren verwijderd. Vervolgens heeft appellante in dat ziekenhuis nabehandelingen, waaronder bestralingen, ondergaan.
1.4.
Bij brief van 1 juli 2015 heeft appellante de rekeningen van de intra- en extramurale behandelingen in Duitsland, van in totaal € 16.853,13 ingediend bij CAK en gevraagd deze te vergoeden. Bij besluit van 20 juli 2015 heeft CAK dit verzoek afgewezen. Daartoe is overwogen dat appellante naar Duitsland is gegaan voor een medische behandeling, dat het gaat om geplande zorg die niet in haar woonland België of in Nederland is genoten en dat appellante op grond van artikel 20, eerste lid, in samenhang met artikel 27, derde lid, van Vo 883/2004 vooraf toestemming voor deze behandelingen had moeten vragen. Nu appellante dit niet heeft gedaan, acht CAK zich niet bevoegd om deze medische kosten te vergoeden.
1.5.
Bij beslissing van 4 januari 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 juli 2015 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In het verzoek heeft de Raad het standpunt ingenomen dat CAK op basis van
Vo 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 niet verplicht was tot vergoeding van de gemaakte kosten in Duitsland over te gaan. Volgens de Raad was echter niet zonder redelijke twijfel te beantwoorden of appellante, als verdragsgerechtigde, onder de personele werkingssfeer van Richtlijn 2011/24/EU (Patiëntenrichtlijn) valt en op grond daarvan aanspraak zou kunnen maken op vergoeding. De Raad heeft daarom aan het Hof de vraag gesteld of appellante zich voor de vergoeding van de kosten van verleende zorg in Duitsland rechtstreeks kan beroepen op deze richtlijn.
3.2.
In zijn arrest heeft het Hof voor recht verklaard:
“Artikel 3, onder b), i), en artikel 7, lid 1, van richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg, gelezen in samenhang met artikel 1, onder c), en artikel 2 van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009, moeten aldus worden uitgelegd dat een persoon die krachtens de wetgeving van een lidstaat pensioengerechtigd is en op grond van artikel 24 van die verordening, zoals gewijzigd, recht heeft op verstrekkingen die door de lidstaat van zijn woonplaats worden verleend voor rekening van de lidstaat die zijn pensioen uitkeert, moet worden beschouwd als een „verzekerde”, in de zin van artikel 7, lid 1, van deze richtlijn, die aanspraak kan maken op vergoeding van de kosten van de grensoverschrijdende gezondheidszorg die hij in een derde lidstaat heeft ontvangen, zonder te zijn aangesloten bij het stelsel van verplichte ziektekostenverzekering van de lidstaat die zijn pensioen uitkeert.”
Daarbij heeft het Hof overwogen dat de Nederlandse regering in haar antwoord op een vraag van het Hof heeft aangegeven dat het Koninkrijk der Nederlanden geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 8 van de Patiëntenrichtlijn geboden mogelijkheid om een stelsel van voorafgaande toestemming voor de vergoeding van de kosten van grensoverschrijdende gezondheidszorg in te voeren. Hierdoor kan in het onderhavige geval, onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter in dit verband te verrichten verificaties, aan appellante niet, op grond dat zij geen voorafgaande toestemming had verkregen voor de grensoverschrijdende gezondheidszorg die zij overeenkomstig de bepalingen van de Patiëntenrichtlijn in Duitsland heeft ondergaan, de vergoeding van de kosten van die zorg worden ontzegd.
3.3.
Naar aanleiding van het arrest heeft CAK het standpunt ingenomen dat de door appellante op 1 juli 2015 gedeclareerde zorgkosten van in totaal € 16.853,13, volgens de Nederlandse voorwaarden en tarieven kunnen worden vergoed tot een bedrag van € 16.744,-.
3.4.
Ter zitting hebben de gemachtigden van appellante meegedeeld akkoord te gaan met deze vergoeding. Gevraagd is wel om vergoeding van de wettelijke rente en om vergoeding van de proceskosten in beroep en in hoger beroep. Het gaat daarbij om de vergoeding van proceshandelingen die door mr. [naam] zijn verricht en de reiskosten die zijn gemaakt door mr. [naam] en de echtgenoot.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit 3.3 en 3.4 volgt dat CAK het bestreden besluit niet langer handhaaft zodat dit besluit en ook de aangevallen uitspraak waarbij dit besluit in stand is gelaten, voor vernietiging in aanmerking komen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen, het besluit van 20 juli 2015 herroepen en zelf in de zaak voorzien door aan appellante een bedrag van € 16.744,- toe kennen als vergoeding van de gedeclareerde kosten van verleende zorg in Duitsland, te betalen door CAK.
4.2.
CAK wordt veroordeeld tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade bestaande uit de wettelijke rente over de aan appellante na te betalen vergoeding van
€ 16.744,- met toepassing van artikel 4:102, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Over de proceskosten wordt als volgt overwogen.
5.1.
Artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt, voor zover hier van belang, dat een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking kan hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Volgens vaste rechtspraak is hiervan sprake als het verlenen van rechtsbijstand voor de rechtsbijstandverlener een vast onderdeel van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening vormt.
5.2.
Desgevraagd heeft mr. [naam] ter zitting toegelicht dat hij wel vaker juridische adviezen geeft, maar dat hij geen professioneel rechtshulpverlener is en voor die adviezen in beginsel geen vergoeding vraagt. Hij heeft echter wel heel veel tijd in deze zaak gestoken waarvoor hij graag een vergoeding zou ontvangen. In deze omstandigheden is naar het oordeel van de Raad niet aan het in 5.1 vermelde criterium voldaan en is daarom geen sprake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De kosten van rechtsbijstand komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
5.3.
In beginsel komen alleen de reiskosten van appellante zelf voor vergoeding in aanmerking. Nu zij zelf niet is verschenen, maar zich heeft laten vertegenwoordigen door een niet-professionele gemachtigde zal CAK tot vergoeding van de reiskosten van mr. [naam] worden veroordeeld. De reiskosten worden conform de declaratie begroot op
€ 99,60 voor het bijwonen van de twee zittingen bij de Raad. Het verzoek om de reiskosten van de echtgenoot te vergoeden wordt afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 4 januari 2016;
- herroept het besluit van 20 juli 2015;
- bepaalt dat de door appellante in Duitsland gemaakte zorgkosten worden vergoed tot een bedrag van € 16.744,-, te vermeerderen met wettelijke rente op de voet van artikel 4:102, tweede lid, van de Awb, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 20 juli 2015;
- veroordeelt CAK in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 99,60;
- bepaalt dat CAK aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en M.M. van der Kade als leden, in tegenwoordigheid van D.A. Vleesdraager als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2022.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) D.A. Vleesdraager