ECLI:NL:CRVB:2022:2747

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
21/3550 ZW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep en verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring griffierecht in bestuursrechtelijke zaak

Op 21 december 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/3550 ZW-V. Deze uitspraak betreft een hoger beroep en verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 15 september 2022, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Appellante, die geen inkomen heeft, heeft verzet aangetekend en stelt dat zij niet in staat is het griffierecht te betalen. Ze is van mening dat het inkomen van haar fiscale partner niet relevant zou moeten zijn voor de beoordeling van haar aanvraag voor vrijstelling van het griffierecht.

Tijdens de zitting op 2 december 2022 zijn beide partijen niet verschenen. De Raad heeft overwogen dat bij de beoordeling van de vrijstelling van griffierecht het inkomen en vermogen van de fiscale partner van de rechtzoekende wordt meegeteld. Appellante heeft niet aangetoond dat de inkomensgegevens van haar fiscale partner onjuist zijn of dat hij niet langer haar fiscale partner is. De Raad heeft geconcludeerd dat de argumenten van appellante niet leiden tot een ander oordeel en dat het verzet ongegrond is.

De Raad heeft bepaald dat het te laat betaalde griffierecht aan appellante wordt teruggestort, maar er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van griffier Y. Fatni, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 21 december 2022
21/3550 ZW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 september 2021, 21/422 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 15 september 2022 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante is het niet eens met de uitspraak van de Raad van 15 september 2022 en heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 2 december 2022. Beide partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

In de uitspraak van de Raad van 15 september 2022 is het hoger bereoep niet ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Appellante heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan wat is afgewezen.
In verzet stelt appellante dat zij al duidelijk uiteen heeft gezet waarom zij het griffierecht niet kan betalen. Zij heeft geen inkomen en kan het niet betalen. Dat er gekeken wordt naar het inkomen van jaar man vindt zij niet terecht. De zaak gaat tussen haar en het Uwv. Appellante heeft ten einde raad geld geleend en het griffierecht op 5 juni 2022 betaald. Appellante betreurt de manier hoe er met haar zaak om wordt gegaan.
De Raad overweegt dat in de vaste rechtspraak is overwogen dat bij de vraag of een persoon in aanmerking komt voor vrijstelling voor het betalen van griffierecht wordt gekeken naar de hoogte van het inkomen en het vermogen van een persoon. Daarbij wordt het inkomen en het vermogen van de fiscale partner opgeteld bij het vermogen van de rechtzoekende. Appellante is het daar niet mee eens. De Raad is van oordeel dat haar argumenten niet tot een ander oordeel leiden. Zij heeft niet aangevoerd dat de inkomens gegevens van haar fiscale partner onjuist is weergegeven of aangetoond dat hij niet (langer) haar fiscale partner is. Dat zij het niet eens is met de invulling is geen aanleiding om van de vast jurisprudentie af te wijken en appellante anders te behandelen dan anderen in dezelfde situatie.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Het te laat betaalde griffierecht wordt aan appellante teruggestort.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het verzet ongegrond;
- bepaalt dat een bedrag van € 134,- aan appellante wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van Y. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022.
(getekend) J.C. Boeree
(getekend) Y. Fatni