ECLI:NL:CRVB:2022:2724

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
21 / 1494 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) met betrekking tot blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant had een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), die door het CIZ was afgewezen. Het CIZ stelde dat er geen blijvende behoefte was aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid, en deze afwijzing werd door de rechtbank bevestigd. De rechtbank oordeelde dat er geen vaststelling was dat de appellant in een blijvende situatie verkeerde en dat er mogelijkheden waren voor verbetering van zijn functioneren door behandeling door een arts gespecialiseerd in verstandelijke handicaps. De appellant voerde in hoger beroep aan dat er geen bewijs was dat deze behandeling zou leiden tot verbetering van zijn situatie. De Raad oordeelde dat, hoewel de appellant diverse behandeltrajecten had gevolgd, er geen bewijs was dat hij al behandeld was door een arts verstandelijke handicap. De Raad concludeerde dat het CIZ terecht had gesteld dat niet was komen vast te staan dat de appellant blijvend behoefte had aan 24 uur per dag zorg. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21.1494 WLZ

Datum uitspraak: 14 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 maart 2021, 20/587 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2022. Namens appellant is verschenen mr. Kaya. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

1. Bij beslissing op bezwaar van 30 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het CIZ het besluit van 19 juli 2019, waarbij de aanvraag van appellant om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) is afgewezen, gehandhaafd. Het CIZ heeft zich op het standpunt gesteld dat bij appellant geen sprake is van een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank staat niet vast dat bij appellant een blijvende situatie aan de orde is. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat zowel de medisch adviseur van het CIZ als de medisch adviseur van Zorginstituut Nederland van mening is dat appellant kan worden behandeld. Beiden hebben onweersproken gesteld dat de behandelingen van appellant tot op dat moment vooral vanuit psychiatrische invalshoek hebben plaatsgevonden. Appellant heeft echter nog geen behandeling gevolgd bij een arts die gespecialiseerd is in verstandelijke handicaps. De rechtbank heeft het aannemelijk geacht dat dit zou kunnen leiden tot een duurzame verbetering van het functioneren van appellant. Gelet op de mogelijkheden die er nog zijn om het functioneren van appellant te verbeteren, heeft het CIZ terecht het standpunt ingenomen dat niet is komen vast te staan dat appellant een blijvende behoefte heeft aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Het CIZ heeft de aanvraag van appellant daarom terecht afgewezen.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat niet is gebleken dat behandeling door een arts die gespecialiseerd is in verstandelijke handicaps leidt tot een duurzame verbetering van zijn functioneren. Onder verwijzing naar een eerder ingebracht psychologisch onderzoek en op basis van informatie van een psychiater heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij is uitbehandeld en dat geen gedragsveranderingen te verwachten zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat bij appellant sprake is van een grondslag verstandelijke handicap. Partijen zijn verdeeld over de vraag of appellant blijvend is aangewezen op 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wlz.
4.2.
Appellant heeft diverse behandeltrajecten gevolgd. Naar aanleiding hiervan heeft zijn psychiater bij brief van 6 juni 2019 en in een aanvullende brief van 22 november 2019 geconcludeerd dat de problematiek van appellant van blijvende aard is. Volgens de psychiater is appellant uitbehandeld en zal geen verandering in zijn (verslavings)gedrag te verwachten zijn. Uit de beschikbare medische informatie is echter niet gebleken dat appellant al een behandeling met expertise van een arts verstandelijke handicap heeft ondergaan. Daarom kan niet worden uitgesloten dat appellant door middel van een behandeling nog vaardigheden verwerft die zijn functioneren kunnen verbeteren. Gelet op deze mogelijkheid tot verbetering heeft het CIZ mogen concluderen dat niet is komen vast te staan dat bij appellant een blijvende behoefte bestaat aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid.
4.3.
Uit wat is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en K.H. Sanders en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van S.N. de Groot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) S.N. de Groot