ECLI:NL:CRVB:2022:2722

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
20 / 3332 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland inzake studiefinanciering en OV-schuld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 26 augustus 2020 het beroep van appellant tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ongegrond verklaarde. Appellant had studiefinanciering aangevraagd en ontving deze vanaf 1 januari 2017. Echter, na het stoppen van zijn studie in mei 2017 en een wijziging in zijn opleiding, werd de toekenning van de studiefinanciering beëindigd. De minister heeft appellant vervolgens meerdere keren geïnformeerd over een OV-schuld die was ontstaan door het onterecht gebruik van een reisproduct op zijn OV-chipkaart. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de betalingsverzoeken en aanmaningen van de minister, maar zijn bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat de besluiten correct waren bekendgemaakt via Mijn DUO, en dat appellant niet kon aantonen dat hij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden en voerde aan dat zijn aandoeningen, PDD-NOS en ADD, hem belemmerden in het tijdig reageren op de berichten over zijn OV-schuld. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellant er zelf voor had gekozen om berichten digitaal te ontvangen en dat hij voldoende op de hoogte was gesteld van zijn schuld. De Raad concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de minister terecht had aangenomen dat appellant tijdig op de hoogte was van zijn OV-schuld en dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand had gelaten.

Uitspraak

20/3332 WSF
Datum uitspraak: 14 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 augustus 2020, 19/1744 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Q. Overeijnder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2022. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.C. Rots.
De Raad heeft het onderzoek heropend.
Het nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2022. Appellant is verschenen. Mr. Overeijnder heeft door middel van beeldbellen aan de zitting deelgenomen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000 aangevraagd op 28 december 2016. Bij zijn aanvraag heeft hij aangegeven dat hij via Mijn DUO op de hoogte wil worden gehouden over beslissingen met betrekking tot zijn studiefinanciering. De aanvraag is gehonoreerd en met ingang van 1 januari 2017 heeft appellant studiefinanciering ontvangen. Aan deze toekenning was een reisrecht gekoppeld. Appellant is daarover geïnformeerd bij besluit van 7 januari 2017. Het reisrecht is ook geactiveerd.
1.2.
De toekenning van studiefinanciering is beëindigd toen appellant vanaf mei 2017 met zijn studie is gestopt. Naar aanleiding van een in juni 2017 door appellant doorgegeven wijziging met betrekking tot zijn opleiding is de toekenning hervat. Voor deze opleiding bleek achteraf dat appellant daarvoor niet was ingeschreven, zodat ook deze toekenning is beëindigd. Dat geldt ook voor de derde in 2018 door appellant aan de minister doorgegeven opleiding. Gedurende de gehele periode waarover studiefinanciering was toegekend beschikte appellant over een geactiveerd reisrecht.
1.3.
De minister heeft bij besluiten van 20 april 2018, 23 mei 2018, 22 juni 2018 en meerdere besluiten van 27 juni 2018 aan appellant meegedeeld dat op zijn OV-chipkaart een reisproduct is blijven staan, terwijl hij daarop geen recht heeft. Per halve maand is daarvoor een bedrag van € 97,- aan appellant in rekening gebracht (OV-schuld). Deze schuld is nadien telkens verhoogd en opgelopen tot ongeveer € 3.000,-.
1.4.
Op 6 augustus 2018 heeft de minister appellant een betalingsverzoek ter zake van de OVschuld gestuurd en op 14 augustus 2018 is aan appellant daarvoor een aanmaning gezonden.
1.5.
Op 6 februari 2019 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het onder 1.4 genoemde verzoek en de daar genoemde aanmaning.
1.6.
De minister heeft het bezwaar gericht geacht tegen zijn in 2018 met betrekking tot de OV-schuld genomen besluiten en dat bezwaar bij besluit van 26 maart 2019 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Daarbij is erop gewezen dat tegen het betalingsverzoek van 6 augustus 2018 geen bezwaar mogelijk is omdat dat geen beslissing is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dat geldt ook voor de aanmaning van 14 augustus 2018.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat niet is weersproken dat de besluiten waartegen appellant bezwaar heeft gemaakt, overeenkomstig de keuze van eiser op Mijn DUO zijn geplaatst. Uit de gedingstukken volgt genoegzaam dat appellant heeft gekozen voor ‘alleen digitaal versturen’ van aan hem gerichte berichten. Gelet hierop is het besluit naar het oordeel van de rechtbank op juiste wijze bekend gemaakt. De enkele (niet nader onderbouwde) stelling dat appellant de diagnoses PDD-NOS en ADD heeft, is onvoldoende om aan te nemen dat hij niet in staat is geweest om zijn inbox regelmatig te controleren, of te organiseren dat derden (bijvoorbeeld zijn ouders) dit voor hem controleren. Ook deze omstandigheid kan dus niet leiden tot het oordeel dat appellant niet kan worden verweten dat hij te laat bezwaar heeft ingesteld.
3. Appellant heeft in hoger beroep de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Hij heeft er daarbij op gewezen dat hij zijn aandoening wel met stukken heeft onderbouwd en dat deze aandoening tot de overschrijding van de bezwaartermijn heeft geleid. Verder heeft hij erop gewezen dat bij het openen van Mijn DUO niet direct voldoende duidelijk wordt dat er besluiten zijn geplaatst die leiden tot het oplopen van een schuld. Zou dat wel het geval zijn geweest, dan had appellant eerder actie kunnen ondernemen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant er ten tijde van belang voor heeft gekozen om berichten over zijn studiefinanciering digitaal – via Mijn DUO – te ontvangen. Vast staat dat de besluiten met betrekking tot de OV-schuld op Mijn DUO zijn geplaatst. De minister heeft nog toegelicht dat van de geplaatste besluiten ook altijd zogeheten notificatiemails worden verzonden en dat deze moeten zijn ontvangen omdat het mailadres van appellant niet voorkomt op een zogenoemde ‘bounce-lijst’. Appellant heeft die ontvangst ook niet ontkend.
4.2.
Uitgaand van de bekendmakingsdata van de besluiten op Mijn DUO staat vast dat het bezwaarschrift van appellant niet tijdig is ingediend. Daarom moet worden beoordeeld of de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Met betrekking daartoe heeft appellant in beroep en hoger beroep zijn stelling herhaald dat het hem niet duidelijk was dat hij een OV-schuld had en dus ook niet dat die schuld steeds verder opliep. Daarnaast heeft hij gewezen op de bij hem gediagnosticeerde afwijkingen PDD-NOS en ADD die maken dat hij zaken niet goed doorgrondt en dat hij niet altijd adequaat handelt.
4.3.
Uit de nadere stukken die de minister heeft overgelegd komt naar voren dat appellant in de periode 2017 tot 2020 veelvuldig op Mijn DUO heeft ingelogd en dat hij ook veel berichten heeft geopend. Daaronder bevinden zich diverse berichten met betrekking tot de OV-schuld en berichten met betalingsverzoeken. Verder blijkt uit de korte omschrijving in de koppeling naar verschillende geplaatste berichten, ook bij niet geopende berichten, dat die betrekking hebben op deze schuld. Zo komen bijvoorbeeld meerdere keren voor ‘Betalingsverzoek ov-boete’, ‘Aanmaning ov-boete’ en ‘Bericht studentenreisproduct: Ovboete’. Appellant wordt daarom niet gevolgd in zijn stelling dat hij niet wist of kon weten dat hij berichten over een (oplopende) OV-schuld had ontvangen en dat hij daarom niet eerder heeft kunnen reageren. Dat (destijds) bij het openen van Mijn DUO niet direct een waarschuwingsbalk verschijnt om een student te wijzen op zijn (oplopende) schuld, leidt niet tot een ander oordeel.
4.4.
Naar het oordeel van de Raad kan in wat appellant overigens heeft gesteld geen aanleiding worden gevonden de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Uit wat appellant naar voren heeft gebracht is niet gebleken dat hij geen maatregelen heeft kunnen treffen om zijn belangen te laten behartigen omdat hij daartoe, gelet op zijn aandoeningen, zelf onvoldoende in staat was. Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van 9 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK0633) komt het niet (tijdig) treffen van maatregelen in een geval als het voorliggende voor risico van de betrokkene. Dat betekent dat de minister er terecht van is uitgegaan dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten.
4.5.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) S.S. Blok