ECLI:NL:CRVB:2022:2722
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland inzake studiefinanciering en OV-schuld
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 26 augustus 2020 het beroep van appellant tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ongegrond verklaarde. Appellant had studiefinanciering aangevraagd en ontving deze vanaf 1 januari 2017. Echter, na het stoppen van zijn studie in mei 2017 en een wijziging in zijn opleiding, werd de toekenning van de studiefinanciering beëindigd. De minister heeft appellant vervolgens meerdere keren geïnformeerd over een OV-schuld die was ontstaan door het onterecht gebruik van een reisproduct op zijn OV-chipkaart. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de betalingsverzoeken en aanmaningen van de minister, maar zijn bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat de besluiten correct waren bekendgemaakt via Mijn DUO, en dat appellant niet kon aantonen dat hij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden en voerde aan dat zijn aandoeningen, PDD-NOS en ADD, hem belemmerden in het tijdig reageren op de berichten over zijn OV-schuld. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellant er zelf voor had gekozen om berichten digitaal te ontvangen en dat hij voldoende op de hoogte was gesteld van zijn schuld. De Raad concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de minister terecht had aangenomen dat appellant tijdig op de hoogte was van zijn OV-schuld en dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand had gelaten.