ECLI:NL:CRVB:2022:2680
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- S.B. Smit-Colenbrander
- M.C.G. van Dijk
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen Uwv na intrekking van beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, waarin was vastgesteld dat hij geen arbeidsvermogen had. Na een gewijzigde beslissing op bezwaar op 6 januari 2021 heeft appellant zijn hoger beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van proceskosten en immateriële schade. De Raad heeft overwogen dat, hoewel het Uwv niet in de gelegenheid was gesteld om een verweerschrift in te dienen, de intrekking van het beroep plaatsvond omdat het Uwv tegemoet was gekomen aan de bezwaren van appellant. De Raad heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een aan het Uwv te wijten onrechtmatigheid, waardoor het verzoek om vergoeding van proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar niet kon worden toegewezen. Echter, de Raad heeft wel geoordeeld dat het Uwv in de kosten van appellant in verband met het beroep en het hoger beroep moet worden veroordeeld, met een totale proceskostenvergoeding van € 2.277,-. Het verzoek van appellant om vergoeding van immateriële schade werd afgewezen, omdat hij onvoldoende concrete gegevens had aangevoerd om geestelijk letsel aan te tonen. Ook het verzoek om wettelijke rente werd afgewezen, omdat het besluit van 6 januari 2021 niet leidde tot nabetaling aan appellant. De uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, met M.C.G. van Dijk als griffier.