ECLI:NL:CRVB:2022:2659
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 12 oktober 2015 ziek meldde, had eerder een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 9 oktober 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en weigerde daarom de uitkering. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Centrale Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de aanvullende beperkingen van appellante in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft overgenomen, en dat deze FML adequaat rekening houdt met de klachten van appellante. De deskundige die door de Raad was ingeschakeld, concludeerde dat appellante op de datum in geding, 9 oktober 2017, een pijnsyndroom had, maar dat de eerder geselecteerde functies nog steeds geschikt waren, ook met de aanvullende beperkingen.
De Raad oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld dat het bestreden besluit berustte op een toereikend gemotiveerde medische en arbeidskundige grondslag. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, maar verbeterde de gronden. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.036,- bedroegen, en moest het Uwv het griffierecht vergoeden.