In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv behandeld. Appellante, die als schoonmaakster werkte, heeft zich op 6 juni 2019 ziek gemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv heeft in een eerdere beoordeling vastgesteld dat appellante per 4 juni 2020 meer dan 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen, waardoor haar recht op ziekengeld is beëindigd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd, omdat zij niet door een verzekeringsarts is onderzocht. De Raad heeft vastgesteld dat appellante inderdaad niet is onderzocht door een geregistreerde verzekeringsarts en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een spreekuurcontact niet nodig was. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht, wat leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid.
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken het gebrek in het besluit van 9 november 2020 te herstellen, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante alsnog op een spreekuurcontact moet onderzoeken en aandacht moet besteden aan de door haar geuite klachten en gestelde beperkingen.