ECLI:NL:CRVB:2022:2634

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
22/2096 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van OVW-Periodieken en nabetaling in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam bij de politie, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van de korpschef van politie, dat betrekking had op de toekenning van onvermijdelijk verzwarende werkomstandigheden (OVW) periodieken en de nabetaling daarvan. De korpschef had in 2014 een besluit genomen over de aanspraak op deze periodieken, maar de appellant had hiertegen geen tijdig bezwaar gemaakt. De Raad oordeelde dat de appellant, ondanks dat hij pas in 2020 op de hoogte raakte van het besluit, niet tijdig bezwaar had gemaakt en daarom niet kon aanvoeren dat hij het besluit nooit had ontvangen. De Raad bevestigde dat de korpschef de OVW-periodieken terecht niet met terugwerkende kracht had uitbetaald.

Uitspraak

22.2096 AW

Datum uitspraak: 8 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 juni 2022, 21/7303 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.J.W.M. Stals hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Stals. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door L. Lammers en mr. M.H. Dedding.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam als [naam functie] bij de politie.
1.2.
Bij besluit van 16 december 2014 heeft de korpschef een besluit genomen over de eventuele aanspraak op periodieken vanwege onvermijdelijk verzwarende werkomstandigheden (OVW) en de (na)betaling daarvan als gevolg van de overgang naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie per 1 januari 2012. Door een aantal politiemedewerkers is een bestuursrechtelijke procedure gestart tegen het besluit van 16 december 2014.
1.3.
In de in 1.2 genoemde procedure heeft de Raad bij uitspraak van 20 augustus 2020 [1] , voor zover hier van belang, geoordeeld dat aan de functie van [naam functie] ten minste 24 OVW-punten moeten worden toegekend. Dit heeft tot gevolg dat recht bestaat op OVWperiodieken.
1.4.
Bij besluit van 21 mei 2021, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 oktober 2021 (bestreden besluit), heeft de korpschef naar aanleiding van de in 1.3 genoemde uitspraak aan appellant OVW-periodieken toegekend en nabetaald vanaf augustus 2020.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft betoogd dat de OVW-periodieken ten onrechte niet met terugwerkende kracht tot 2012 zijn uitbetaald. Appellant heeft het besluit van 16 december 2014 nooit ontvangen en was daarom niet op de hoogte van de besluitvorming over de OVWperiodieken. Hij heeft dus ook niet tijdig bezwaar kunnen maken. Dit betoog slaagt niet. Appellant heeft tijdens de behandeling ter zitting van de Raad verteld dat hij in 2020 bekend raakte met het besluit van 16 december 2014 en de procedure van zijn collega’s die wel bezwaar hebben gemaakt tegen dat besluit. Daargelaten de vraag of appellant het besluit van 16 december 2014 heeft ontvangen, volgt uit deze gang van zaken dat appellant, nadat hij bekend werd met dat besluit, niet als nog zo spoedig als mogelijk bezwaar heeft gemaakt tegen dat besluit. Nu hij dat niet heeft gedaan, kan hij niet in deze procedure aan de orde stellen dat hij het besluit van 16 december 2014 nooit heeft ontvangen. Daarom wordt niet toegekomen aan de vraag of de korpschef aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 16 december 2014 naar appellant is verzonden. Appellant heeft evenmin rechtsmiddelen ingesteld tegen het aanstellingsbesluit van 10 juni 2016, het omzettingsbesluit van 19 mei 2020 of de salarisspecificaties waaruit hij kon opmaken dat zijn functie geen aanspraak op OVW-periodieken gaf, zodat ook hieruit geen rechtens te honoreren aanspraak bestaat op toekenning van OVW-periodieken per een eerdere datum dan die van de in 1.3 genoemde uitspraak van de Raad.
4.2.
Appellant heeft voorts betoogd dat de korpschef vanaf september 1991 heeft aangenomen dat sprake is van verzwarend werk, waardoor hij recht heeft op de Regeling Vervroegd Uittreden (RVU). Volgens appellant blijkt daaruit dat hij dus al eerder recht had op OVWperiodieken. Ook dit betoog slaagt niet. De korpschef heeft toegelicht dat de RVU en de OVW-periodieken twee afzonderlijke regelingen zijn, die geheel losstaan van elkaar en ook elk een eigen beoordelingskader hebben.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2022.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt