ECLI:NL:CRVB:2022:2630

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
22/971 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen disciplinaire straf van de korpschef van politie wegens ernstig plichtsverzuim

Op 8 december 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van de korpschef van politie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een disciplinaire straf die aan betrokkene, een politieambtenaar, was opgelegd wegens ernstig plichtsverzuim. De korpschef had betrokkene op 10 juni 2020 een lagere salarisschaal opgelegd voor de duur van twee jaar, met daarbij een verplichte training en ontheffing uit zijn functie. Betrokkene had hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank op 17 februari 2022, waarin de rechtbank het beroep gegrond verklaarde en de degradatie in rang vernietigde. De rechtbank oordeelde dat de korpschef ten onrechte betrokkene in rang had gedegradeerd, aangezien de wettelijke basis hiervoor ontbrak.

In hoger beroep heeft de korpschef zich tegen deze uitspraak gekeerd, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de korpschef geen procesbelang had bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak. De periode van de disciplinaire straf was inmiddels verstreken en betrokkene was teruggekeerd naar zijn oorspronkelijke functie. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er geen voldoende procesbelang was. De uitspraak van de rechtbank bleef daarmee in stand, en de korpschef werd niet in het gelijk gesteld.

De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 december 2022, en de beslissing werd genomen door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.J.T. van den Corput als voorzitter en M. Wolfrat en N.R. Docter als leden.

Uitspraak

22.971 AW

Datum uitspraak: 8 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 februari 2022, 21/532 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De korpschef heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2022. Betrokkene is niet verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.G.M. van de Walle en J. Langkemper.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is sinds 1 januari 1983 in dienst bij de politie, laatstelijk in de functie van [naam functie 1] bij het team [team] .
1.2.
Bij brief van 2 april 2020 heeft de korpschef betrokkene te kennen gegeven voornemens te zijn hem met toepassing van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder i, Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) wegens ernstig plichtsverzuim de disciplinaire straf van plaatsing in een lagere salarisschaal voor de duur van twee jaar op te leggen. Betrokkene wordt daarbij bij wijze van een beheersmaatregel een verplichte training opgelegd. Voorts zal betrokkene met toepassing van artikel 64, eerste lid, van het Barp in het belang van de dienst worden ontheven uit zijn functie van [naam functie 1] en worden geplaatst in de functie van [naam functie 2] voor de duur van twee jaar. Betrokkene heeft hierop zijn zienswijze gegeven.
1.3.
Bij besluit van 10 juni 2020, gewijzigd en aangevuld bij besluit van 16 juni 2020 , heeft de korpschef betrokkene de disciplinaire straf van plaatsing in een lagere salarisschaal voor de duur van twee jaar opgelegd. Dit brengt volgens het besluit met zich dat betrokkene gedurende deze twee jaar de rang van [rang 1] zal voeren. De financiële gevolgen van de plaatsing in een lagere salarisschaal zullen niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij betrokkene zich binnen de twee jaar opnieuw aan een gelijksoortig plichtsverzuim en/of ander (ernstig) plichtsverzuim schuldig zal maken. Daarnaast is betrokkene bij dit besluit bij wijze van een beheersmaatregel een verplichte training opgelegd. Voorts heeft de korpschef bij dit besluit betrokkene in het belang van de dienst ontheven uit zijn functie van [naam functie 1] en geplaatst in de functie van [naam functie 2] (behorend bij zijn rang) voor de duur van twee jaar. Tot slot heeft de korpschef betrokkene bij dit besluit meegedeeld dat hij de komende twee jaar is uitgesloten van bevordering naar een functie waaraan een hogere salarisschaal is verbonden. Na deze twee jaar zal betrokkene, bij bewezen geschiktheid voor de rol, terugkeren in de functie van [naam functie 1] .
1.4.
Bij besluit van 22 december 2020 (het bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit enkel voor zover dat ziet op de degradatie in rang vernietigd en bepaald dat de rang van [rang 2] ongewijzigd op betrokkene van toepassing is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef met toepassing van artikel 77, eerste lid,
aanhef en onder i, van het Barp in samenhang gelezen met artikel 78, eerste lid van het Barp, betrokkene de straf heeft opgelegd van plaatsing in een lagere salarisschaal, waarbij het deel dat ziet op de financiële gevolgen voorwaardelijk is opgelegd. Noch in artikel 77 van het Barp noch in het Besluit rangen politie is bepaald dat plaatsing in een lagere salarisschaal een rang- en functieverlaging tot gevolg heeft. Dit laatste valt ook niet af te leiden uit het Landelijk Functiegebouw Nationale Politie (LFNP). Dat in het functiegebouw schalen aan functies zijn gekoppeld, geeft het functiegebouw nog geen wettelijke basis om bij de straf van plaatsing in een lagere salarisschaal daaraan automatisch ook een lagere functie en rang te koppelen. De functie- en rangverlaging kunnen dan ook niet gebaseerd worden op artikel 77 van het Barp of op het LFNP. De korpschef heeft voorts besloten om met toepassing van artikel 64 van het Barp betrokkene in het belang van de dienst te ontheffen uit zijn functie van [naam functie 1] en te plaatsen in de functie van [naam functie 2] voor de duur van twee jaar. De functieverlaging van betrokkene kan formeel op artikel 64 van het Barp gebaseerd worden, de rangverlaging echter niet. De rechtbank heeft gewezen op artikel 3a van het Besluit rangen politie. In dit artikel is bepaald dat wanneer een ambtenaar met toepassing van artikel 64 van het Barp wordt verplaatst naar een functie waaraan een lagere rang is verbonden, hij zijn rang behoudt zoals die gold direct voorafgaand aan het besluit tot verplaatsing. Betrokkene had voor de verplaatsing de rang van [rang 2] en heeft gelet op het voorgaande deze rang ook na de verplaatsing behouden. Dit leidt tot de conclusie dat de korpschef betrokkene ten onrechte in rang heeft gedegradeerd.
3. In hoger beroep heeft de korpschef zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of de korpschef procesbelang heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak. Er is sprake van voldoende procesbelang, indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2010:BM7208).
4.2.
De korpschef heeft zich gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank dat de korpschef betrokkene ten onrechte in rang heeft gedegradeerd. De korpschef meent dat artikel 3a van het Besluit rangen politie niet van toepassing is bij een situatie van een bestraffing op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder i, van het Barp. Deze (beoogde) degradatie hield verband met de plaatsing in een lagere salarisschaal en functieverlaging van betrokkene voor de duur van twee jaar. Deze periode is inmiddels, hangende de procedure in hoger beroep, geëindigd. Betrokkene is weer teruggekeerd in zijn functie van [naam functie 1] . Ter zitting is gebleken dat betrokkene in die twee jaar de lagere rang van [rang 1] heeft gedragen. De korpschef heeft gesteld nu enkel een principieel belang te hebben bij deze zaak vanwege andere lopende zaken waarin deze rechtsvraag ook speelt.
4.3.
Uit 4.1. en 4.2 volgt dat de korpschef geen procesbelang heeft bij zijn hoger beroep. Het hebben van louter principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Dit betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en M. Wolfrat en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2022.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt