ECLI:NL:CRVB:2022:2628
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verlaging van bijstand op grond van de Participatiewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de rechtbank het beroep van appellanten tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Vught ongegrond heeft verklaard. Appellanten ontvingen sinds 6 april 2016 bijstand naar de norm van gehuwden op grond van de Participatiewet (PW). Het college heeft de bijstand van appellanten met ingang van 26 maart 2019 ingetrokken, omdat appellant meer werkzaamheden bij een kapperszaak had verricht dan opgegeven. Dit leidde tot de conclusie dat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad heeft eerder in een uitspraak geoordeeld dat dit besluit in rechte vaststaat.
Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de verklaringen van appellant consistent zijn en niet onderling tegenstrijdig. Ze stellen dat appellant nooit extra uren heeft gewerkt, wat wordt ondersteund door de verklaring van de eigenaar van de kapperszaak. De Raad heeft echter vastgesteld dat de hoger beroepsgronden van appellanten betrekking hebben op een besluit dat al eerder door de Raad is beoordeeld. Aangezien appellanten geen gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid om hun gronden nader aan te vullen, zijn de aangevoerde gronden niet relevant voor de huidige besluitvorming.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 6 december 2022.