Uitspraak
20 2442 PW
,beiden te [woonplaats]
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 6 april 2016 bijstand ontvingen op basis van de Participatiewet. Appellant werkte parttime als kapper, maar heeft meer uren gewerkt dan hij heeft opgegeven. Dit leidde tot een onderzoek door de gemeente Vught, waaruit bleek dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door extra werkzaamheden niet te melden. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, waarop appellanten in hoger beroep gingen.
De Raad heeft vastgesteld dat de beschikbare gegevens onvoldoende aanknopingspunten bieden om te bepalen tot welk bedrag appellanten recht op bijstand zouden hebben gehad. De Raad oordeelde dat appellanten niet hebben aangetoond dat zij zich aan de inlichtingenverplichting hebben gehouden. De verklaringen van appellant en zijn werkgever werden niet als voldoende betrouwbaar beschouwd, vooral gezien de inconsistenties in de verklaringen van appellant over zijn gewerkte uren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de bijstand terecht was, evenals de terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand.